Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Eyek

betekenis & definitie

Eyek (Hubrecht en Jan), twee broeders, waren met hunne zuster Margaretha de roem der oud-Nederlandsche schilderschool. Zij werden geboren te Eyek, een dorp in Limburg, dat na het ontstaan van Maaseyck den naam van Aldeneyck ontvangen heeft.

Intusschen wordt Jan van Eyek naar zijne latere woonplaats ook wel eens Jan van JBrugge genaamd. Het geboortejaar van Hubrecht is niet met juistheid bekend, maar men meent dat hij in 1425 in niet veel meer dan 40-jarigen ouderdom overleden is. Hij schijnt onderrigt in het schilderen te hebben genoten van zijn vader en werd zelf de leermeester van Jan en Margaretha. Laatstgenoemde wijdde zich geheel en al aan de kunst en bleef bij hare broeders. Omstreeks 1520 vestigde zich dit drietal te Gent en vervaardigde er een groot altaarstuk, door den rijken burger Jodocus Vijts voor de St. Bavokerk bestemd. Het bestond uit 12 paneelen, 7 in de bovenste en 5 in de onderste afdeeling, en bevatte meer dan 300 figuren.

Onderscheidene van die paneelen zijn aan de stad Gent ontroofd; zelfs bevinden zich daarvan 6 in het muséum te Berlijn. Eene copie van het geheel vindt men te Londen; ook zijn er op last van Philips II van Spanje copieën van vervaardigd door Michiel de Coxie, welke te Berlijn en elders berusten. Hubrecht van Eyk overleed in 1426 voordat het reuzenwerk voltooid was, hetwelk in 1432 werd ten toon gesteld. Jan van Eyk keerde daarna terug naar Brugge, waar hij aan het glansrijk Hof van Philips de Goede volgens sommigen als kamerdienaar en volgens anderen als geheimraad verbonden was. Reeds gedurende zijn leven is hij gehuldigd als de uitvinder van het schilderen met olieverf. Al heeft men hem deze eer betwist, toch is het zeker, dat hij de eerste is geweest, die van deze uitvinding het regte gebruik wist te maken. In elk geval is hij de grondlegger van de school der Vlaamsche coloristen..

Tevens hebben de gebroeders van Eyk eene nieuwe rigting gegeven aan de oud-Vlaamsche school. Hunne voorgangers leverden op kerkelijk gebied slechts aan de overlevering ontleende typen. Hubrecht en Jan van Eyk daarentegen ontleenden hunne figuren aan het werkelijke leven, en zonder het ideale te miskennen huldigden zij de realiteit. Zij schilderden ook niet meer op een goudgrond, zooals oudere kunstenaars, maar leverden landschappelijke achtergronden of naar den eisch der perspectief geschetste vertrekken, terwijl men bij hen in het naakt reeds eene neiging opmerkt tot ontleedkundige naauwkeurigheid. Tevens is hun coloriet zoo levendig en doorschijnend, dat zij hierin naauwelijks geëvenaard werden door de beroemde Venetiaansche school, die zich onmiddellijk na, hen ontwikkelde. Hunne beginselen vonden grooten bijval, en hunne werkplaats telde eerlang een groot aantal leerlingen, van welke wij noemen: Gerard van der Meir, Justus van Gent, Rogier van Brugge en Antonello van Messina, terwijl voorts Lucas van Legden, Hemling, Cranach, Dürer en Holbein het voetspoor der gebroeders van Eyck volgden. In het Trippenhuis te Amsterdam vindt men van laatstgenoemde kunstenaars een Gothischen tempel met eene menigte vreemd gekleede figuren, — Maria met het kind Jezus, — en de aanbidding der Wijzen uit het Oosten.

Margaretha van Eyck, die zich inzonderheid op het miniatuurschilderen ten behoeve van handschriften had toegelegd, is reeds vóór haren broeder Hubrecht overleden, en van hare kunstwerken is niets tot ons gekomen. Jan van Eyck is nog in het gevolg eener ambassade naar Portugal geweest, om voor zijn Vorst de hand te vragen van Isabella, eene dochter van Joao I. Hij overleed te Brugge, vermoedelijk in Julij 1448. In 1834 is aldaar ter zijner eer een standbeeld verrezen.

< >