Ettmüller (Ernst Moritz Ludwig), een verdienstelijk Duitsch letterkundige, geboren den 5den October 1802 te Gersdorf bij Löbau in de Saksische Oberlausitz, ontving zijne aanvankelijke opleiding in de ouderlijke woning, bezocht daarna het gymnasium te Zittau, en studeerde vervolgens te Leipzig in de geneeskunde en in de Duitsche taal- en geschiedkunde.
Nadat hij eenigen tijd met reizen en daarna te huis had doorgebragt, vestigde hij zich in 1830 te Jena als privaat-docent en hield voorlezingen over Middel-Hoogduitsche dichters. In 1833 werd hij hoogleeraar in de Duitsche taal- en letterkunde aan het gymnasium te Zürich, waar hij tot 1843 ook werkzaam was aan de hoogeschool, waaraan hij zich in 1863 geheel en al wijdde.
Hij leverde uitgaven van „Sant Oswaldes Leben (1835)”, — „Ortnides mervart unde tôt (1838)”, — „Hadeloubes Lieder und Sprüche (1840)”, — „Heinrich von Meissen des Frauenlobes Lieder, Leiche und Sprüche (1843)”, — „Frawen Helchen Süne(1846)”,— „Heinrichs von Veldecke Eneïde (1852)”, enz. Voorts gaf hij de „Gudrunlieder (1841)” uit, alsmede van de Nederduitsche gedichten den „Theophilus (1849)”,— „Dat spil van der upstandinge (1850)”, — en „Wizlâwes IV des Fürsten von Rügen Lieder und Sprüche (1852)”.
Belangrijk is verder zijn „Lexicon Anglosaxonicum (1851)” met eene voorafgaande Angelsaksische chrestomatie (1850). Op het gebied der oud-Skandinavische letterkunde heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door de uitgave van de „Völuspâ (1831)” en door eene vertaling van de liederen der Edda van de Nibelungen (1837). Later deed hij een oud-Noordsch leerboek met eene spraakkunst en met een woordenboek in het licht verschijnen.
Zijne vertaling der Edda-liederen en die van den „Beowulf” is in allitterérende regels vervat, en dezen vorm heeft hij op nieuw zoeken in te voeren in zijne oorspronkelijke gedichten „Deutsche Stammkönige (1844)” en „Das verhängniszvolle Zahnweh oder Karl der Grosze und der heilige Goar (1852)”. In een ander gedicht „Karl der Grosze und das Frankische Jungfrauenheer (2de uitgave 1847)” zocht hij de romantische poëzie in een humoristisch gewaad te steken.