Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Epístola

betekenis & definitie

Epístola is een Latijnsch, aan het Grieksch ontleend woord, hetwelk brief beteekent. Men heelt belangrijke epistolae of brieven op het gebied der dichtkunst, zooals die van Horatius en de „Epistolae ex Ponto” van Ovidius. Ook vele dichters van lateren tijd hebben „Brieven” geschreven, die vooral dan merkwaardig zijn, wanneer zoowel de aard van den briefschrijver er sterk in uitkomt als het karakter van dengene, tot wien de brieven gerigt zijn. Zulke brieven zijn vooral geschikt om als hekeldichten dienst te doen.

Op het gebied van het proza zijn vooral de „Epistolae obscurorum virorum” of „Brieven van duisterlingen” vermaard. Zij vormen eene verzameling spotbrieven, die in den aanvang der 16de eeuw in ellendig monnikenlatijn en als afkomstig van geestelijken en hoogleeraren uit dien tijd werden uitgegeven, — brieven, waarin de scholastieke wijsgeeren en monniken met betrekking tot hunne leerstellingen, geschriften, zeden, zegswijzen, dwaasheden en uitspattingen op de onbarmhartigste wijs werden gegeeseld, — brieven, die de Hervorming niet weinig hebben voorbereid en in de hand gewerkt. Vermoedelijk is de titel ontleend aan dien van het boek „Epistolae clarorum virorum ad Reuchlinum Phorcensem (1514)”. Al die bovenvermelde brieven zijn gerigt aan Ortuinus Gratius, den leider der obscuranten-partij te Keulen. Aanvankelijk hield men Reuchlin voor den vervaardiger, — daarna dezen met Erasmus en von Hutten.

Het eerste deel, dat in 1515 (volgens titelvermelding) te Venetië bij Minutius (opzettelijk voor Manutius) verscheen, is waarschijnlijk van Crotus Rubeanus, en het tweede (volgens opgave in 1517 te Rome gedrukt) is vermoedelijk voor een groot deel afkomstig van Ulrich von Hutten. Deze brieven werden aanvankelijk door de monniken, die er eene verdediging in zagen van hunne zaak, met bijval begroet en zooveel mogelijk verspreid. Toen zij echter de satyre gevoelden, plaatste de Paus de „Epistolae” op den index, doch dit diende slechts om het debiet te vergrooten. Zij zijn dan ook bij herhaling uitgegeven, — het laatst door Boeking (1858). — Behalve van de „Epistolae ad familiares” van Cicero, zouden wij ook nog melding kunnen maken van een groot aantal verzamelingen van „Epistolae” uit lateren tijd. Wij maken hier slechts gewag van de „Epistolae ecclesiasticae et theologicae praestantium ac eruditorum virorum (3de uitgave, 1704)”, waarin brieven voorkomen van Arminius, Uygttenbogaert, Vorstius, Vossius, Hugo Grotius, Episcopius, Barlaeus enz., alzoo van merkwaardige mannen uit een merkwaardig tijdperk (zie voorts onder Brief).

< >