Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Empereur van Oppyck

betekenis & definitie

Empereur van Oppyck (Constantijn l’) of Opwyck, een uitstekend beoefenaar der Oostersche taal- en letterkunde, werd geboren te Bremen in Julij 1591, studeerde te Franeker, waar hij zich bijzonder op het Oostersch toelegde, en werd in 1617 aldaar bevorderd tot doctor in de godgeleerdheid.

Reeds in 1619 zag hij zich benoemd tot hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal aan de hoogeschool te Harderwijk, en 8 jaar later aan die te Leiden, terwijl hem tevens werd opgedragen, om tegen de Israëlieten te schrijven, weshalve men hem „hoogleeraar der Joodsche geschilpunten” noemde. Hij overleed reeds den 1sten Julij 1648, nadat hem kort te voren ook het onderwijs in een gedeelte der godgeleerdheid was opgedragen. Hij bezorgde een uitgave van „Erpenii grammatica chaldaeica, Syra et Aethiopica, Talmudis Babylonici codex Middóth (1628)” — van „Sjomari Lyra Davidis (1628)”, — van „Abranielis et aliorum commentatio etc. (1631)”, — van „Mozis Kimcki Introductio ad scientiam (1631)” — van „Josephi Jachiadae paraphrasis in Danielem (1635)”, — van „Itinerarium D. Benjaminis a Tudela (1635)”, in het Nederlandsch vertaald door S. Keyzer (1846), — en hij schreef „Clavis Talmudica, complectens formulas, loca dialectica et rhetorica priscorum Judaeorum (1634)” — „De legibus Ebraeorum (1637)”, — en „Disputationes theologicae Hardervicenae sive systema theologicum (1626)”. Genoemde werken getuigen, dat hij ongemeen ervaren was in de Rabbijnsche en Talmudische letterkunde.

< >