Ehrenbreitstein of Thalehrenbreitstein is de naam van een stadje in het Pruissische district Coblenz, op den regteroever van de Rijn en aan den voet van de vesting Ehrenbreitstein gelegen. Zij is door eene lange schipbrug en sedert 1864 door eene grootsche spoorwegbrug met de stad Coblenz verbonden en telt ruim 2000 inwoners. — Boven de stad verrijst tegenover den mond der Moezel, op eene steile rots ter hoogte van 120 Ned. el boven de rivier, de sterke vesting Ehrenbreitstein, door talrijke verdedigingswerken versterkt. Men vermeldt, dat het kasteel, hetwelk er zich te voren verhief, in 636 door den Frankischen koning Dagobert aan het aartsstift Trier werd ten geschenke gegeven, en het is zeker, dat keizer Hendrik II in 1018 die schenking bevestigd heeft.
Het geslacht der oude burgheeren, vasallen van Trier, stierf uit in het begin der 13de eeuw. De aartsbisschop Hermann of Heltin (1152—1169) deed het slot herstellen en versterken en voorzag het van eene waterbewaarplaats. Zijn leenman Wilhelm, een zoon van Ludwig von Palatio, bouwde op een vooruitspringend gedeelte der rots een tweeden burgt, den Hellin- of Hermannstein, later Helfenstein genaamd. Het kasteel Ehrenbreitstein werd door den keurvorst Johann van Baden vergroot, en men groef er ook een put (1481—1484). Eene stelselmatige versterking van Ehrenbreitstein geschiedde echter eerst in 1672 door den keurvorst Karl Kaspar von der Leyen, en men beschouwde die vesting als zóó belangrijk, dat de commandant gehouden was, den eed van trouw niet slechts af te leggen aan den leenheer, maar ook aan den Keizer. Slechts tweemaal is zij door list en hongersnood bemagtigd. In 1641 werd zij door den keurvorst Philipp Christoph von Sötern in handen gespeeld van de Franschen. Laatstgenoemden bombardeerden haar in 1688.
Volgens de beschikkingen van prins Eugenius van Savoye werd zij in 1734 uitgelegd en versterkt. De Franschen belegerden haar van 1759 tot 1762. Zij blokkeerden de vesting ook in 1795,1796 en 1797. Nog naauwer omsloten zij haar in 1798, doch de dappere bevelhebber Faber gaf haar in Januarij 1799 eerst over, toen alle voorraad was opgeteerd. Tengevolge van den Vrede van Luneville (1801) werd zij gesloopt, en de puinhoopen met de stad vervielen in 1803 als schadeloosstelling aan den prins van Nassau-Weilburg. Keizer Napoleon was van voornemen, haar weder in staat van verdediging te brengen, doch het Weener Congrès kende haar toe aan Pruissen, en na den tweeden Vrede van Parijs moest Frankrijk 15 millioen francs betalen, om ze op te bouwen.
Dit geschiedde aanvankelijk in 1816 onder de leiding van generaal Aster; het werk was in 1826 voltooid en kostte 10 millioen thaler. Zij is aangelegd naar het stelsel van Montalembert en bestaat in een hoofdfort met 2 of 3 boven elkander geplaatste verwelfde en als kazematten ingerigte batterijen. Volgens hare inrigting is zij geschikt voor een garnizoen van 14000 man, terwijl de groote magazijnen er voorraad voor 8000 man en voor 10 jaar kunnen bevatten. Alleen van de noordzijde, waar zich nog hoogere rotsgevaarten bevinden, zou zij met goed gevolg kunnen aangetast worden, doch hier wordt zij door eene dubbele rij van bolwerken beveiligd. — Ten zuiden van Ehrenbreitstein, aan de overzijde van de dalkloof, waarin de stad zich verschuilt, bevindt zich het fort Asterstein, en de beide forten strekken tot verdediging van den regteroever van de Rijn. Op de westelijke helling verrijst de Louiza-toren, in 1856 gebouwd en alzoo genoemd naar de Groothertogin van Baden, eene dochter van koning Wilhelm van Pruissen.