Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dsongarije of Dsjoengarije

betekenis & definitie

Dsongarije is de naam van eenige Midden-Aziatische gewesten, die onderworpen waren aan den Mongoolschen stam der Dsongaren of Kalmukken. Deze ontleenden eerstgenoemden naam aan de woorden dson (linker) en gar (hand), omdat zij den linkervleugel vormden van het Mongoolsche leger. Bij de Chinézen heeten zij Eleut of Oeloet, — eene verbastering van het Mongoolsche woord Oirat (Verbondenen), — en onder dien naam hebben de zendelingen der Jezuïeten hen in Europa bekend gemaakt.

Kaldan of Boesjtoe-Khan wilde in de 2de helft der 17 de eeuw, op het voetspoor van Dsjingis-Khan, zich van geheel Mongolië en Midden-Azië meester maken en zelfs tot China doordringen. Hier echter vond hij in de Mandsjoe een dapperen vijand. Kaldan en zijne opvolgers leden bij herhaling de nederlaag, en de Chinézen drongen voorwaarts tot in Midden-Azië, waar zij niet alleen Dsongarije, maar ook Klein-Boecharije en Oost-Toerkestan met de hoofdsteden Jarkand en Kasjgar in bezit namen. Die landen vormden te voren het rijk der Dsongaren, hetwelk zich van het Thsoengling en Beloettot aan het Altaï- en Tangnoegebergte, voorts van het meer Balkash tot aan de bronnen van de Selenga uitstrekte (35— 50°N.B. en 90—115° O. L. van Greenwich) en den reusachtigen Thiansjan of het Hemelsgebergte torschte. Men vermeldt, dat de Chinézen gedurende den laatsten oorlog met de Dsongaren (1756—1759) meer dan een millioen menschen hebben omgebragt.

Een overschot van 20000 zielen vlugtte in 1758 naar Sibérië en voegde er zich bij de Kalmukken der Wolgaboorden; doch reeds in 1770 keerden zij meerendeels terug, daar zij liever in hun vaderland de verdrukking der Chinézen, dan elders het Russische juk wilden dragen. Zij werden er als slaven tot den landbouw gedwongen, zoodat het zelfstandig volksbestaan der Dsjongaren verdween. De Chinézen noemden hunne nieuwe verovering Si-ju of Westland en verdeelden het in de gewesten Thian-Sjan-Peloe en Thian-Sjan-Nanloe, of de noordelijke en zuidelijke provincie van het Hemelsgebergte. Deze laatste is Toerkestan, en de eerste het eigenlijk Dsongarije, dat echter, evenals zijne voornaamste rivier, Iii wordt genoemd, — een naam, die ook wel aan de beide provinciën gegeven wordt.

Het eigenlijke Dsongarije strekt zich uit van den Thian-Sjan tot aan den Altai (42—49° N.B.). De westelijke grens, naar de zijde van Rusland, loopt, nadat de Czaar zijne heerschappij over het Balkasj-meer uitgestrekt en er de provincie Alataoe afgebakend heeft, van den westelijken oever van het meer Saisan in eene zuidwestelijke rigting over het Tarbagataigebergte, den Cis-Ilensischen Alataoe, de rivier lli, den trans-Ilensischen Alataoe tot aan de Issykoel en tot aan de hoofdketen van den Thian-Sjan. Het land is eene vlakte, die, 300 Ned. el boven den spiegel der zee gelegen, oostwaarts allengs rijst en waarop bergen, dalen en meren elkander afwisselen. Tusschen deze bergen loopen wegen oostwaarts naar de Mongoolsche hoogvlakte, en daar deze geene moeijelijkheden opleveren, schijnen zij demeestgeschikte te wezen voor het handelsverkeer tusschen Rusland en China. De reeks der Russische steden aan de Irtysj is eene voortzetting der reeks, welke zich uitstrekt langs den voet van den Thian-Sjan; die reeksen wijzen sedert eeuwen den karavanenweg aan.

Sedert 1759 hebben de Chinézen het uitgeplunderde land door middel van militaire koloniën van Mandsjoe enz., en vooral van Chinésche ballingen bevolkt, de zijstroomen der lli tot besproeijing gebruikt en de wouden zorgvuldig vernieuwd. Men verbouwt er rijst, wijn, tarwe, maïs, meloenen, perziken, abrikozen, peren, pruimen en zelfs granaat-appels. Het land staat onder de voogdij van den opperbevelhebber van het Westland, die zijn zetel heeft in de hoofdstad Koeldsja of lli. Onder-bevelhebbers besturen de districten lli, Tarbagatai en Koerkaraoessoe. In het noordelijk gedeelte, aan de grenzen van Sibérië, bevinden zich 10 militaire posten en 30 verschansingen, die door Kalmukken onder aanvoering van Chinésche officieren verdedigd worden. Behalve genoemde hoofdstad, in 1760 gesticht en 58 geogr. mijl ten oosten van de Russische vesting Wernoje en 80 geogr. mijl ten westen van de groote Chinésche marktplaats Oeroem-tsi gelegen en in het bezit van een Russisch consulaat, vindt men er de koopsteden Tarbagatai (Tsjoegoetsjak) aan den voet van den Tarbagatai, en Gobdo (Chobdo) aan de oostelijke grenzen.

< >