Een Russisch staatsman en geleerde, werd geboren te Lebedin den 5den Januarij 1763, en bezocht de school te Charkow, waar hij zulke vorderingen maakte in de wiskunde en oude talen, dat Catharina II hem naar Engeland zond ter voltooijing zijner studiën.
Hier bleef hij 7 jaar en keerde in 1792 over Frankrijk en Duitschland naar Petersburg terug. Hij werd er benoemd tot hofraad en leermeester der dochters van keizer Paul. Bij de hervorming van het Russisch ministerie in 1802 werd hij directeur in het departement van Staathuishoudkunde en Openbare werken. Bijna alle veranderingen in den toestand van landbouw en nijverheid is men aan dezen staatsman verschuldigd. Hij was een bepaald voorstander van vrijheid van godsdienst en wist Alexander I te bewegen, om de Kwakers uit Engeland derwaarts te roepen tot droogmaking der moerassen in den omtrek van Petersburg, waardoor de gezondheidstoestand aldaar aanmerkelijk verbeterd werd.
Zijne pogingen om het lijfeigenschap af te schaffen leden echter schipbreuk op den tegenstand van den adel en van de ambtenaren. In 1803 werd hij benoemd tot secretaris van het Staathuishoudkundig Genootschap en ontwikkelde in die betrekking eene ongemeene werkzaamheid. Nadat hij in 1828 met den titel van geheimraad een eervol ontslag had verkregen, overleed hij te Petersburg den 15den April 1839. Van zijne geschriften noemen wij een leerdicht over den tuinbouw in den trant van Delille, alsmede een „Nieuw en volledig stelsel van landbouw (1817, 15 dln)”.