Diógenes. Onder dezen naam vernielden wij:
Diógenes van Apollonia, ook de Natuurkundige genaamd. Hij leefde in de 5de eeuw vóór 1 Chr. te Athene en behoorde tot de school der Ionische wijsgeeren. Hij hield de lucht voor de oorspronkelijke stof, en beschouwde alles, tot ’s menschen ziel toe, als wijzigingen van de lucht. De fragmenten zijner geschriften werden in 1830 door Panzerbieter uitgegeven.
Diógenes van Sinope, afkomstig uit laatstgenoemde stad, in Paphlagonië aan de Zwarte Zee gelegen, den beroemdste der Cynische wijsgeeren. Hij werd geboren in 414 vóór Chr., genoot te Athene het onderwijs van Anüsthenes, verachtte de bespiegelingen der wijsgeeren en wist met gevatheid en geestigheid zijne tijdgenooten opmerkzaam te maken op hunne dwaasheden. Volgens zijne leer moest de wijze, om gelukkig te kunnen leven, zich onafhankelijk maken van de fortuin, van zijne medemenschen en van zijne eigene begeerlijkheden.
Om een voorbeeld te geven van Cynische deugd, legde hij zich de grootste ontberingen op; hij liep rond zonder schoenen, met een stok in de hand en een zak op den rug, zonder eene woning te hebben, zoodat men weldra verhaalde, dat hij in eene ton zijn verblijf hield. Hij bekreunde zich niet om de guurheid van het weder, en verdroeg met de grootste kalmte de spotternij des volks. Openlijk trok hij te velde tegen de ondeugden en gebreken der menschen en gebruikte daarbij het scherpe wapen der satyre. Van hem bestaan dan ook vele anecdoten, die vermoedelijk ten deele verdicht zijn.
Men meldt, dat hij op eene reis naar Creta door zeeroovers gevangen genomen en als slaaf verkocht werd aan een inwoner van Corinthe, Xentades genaamd, die hem echter in vrijheid stelde en met de opvoeding zijner kinderen belastte. Na dien tijd woonde hij veelal des zomers te Corinthe en des winters te Athene. Op eerstgenoemde plaats vond hem Alexander de Groote. De wijsgeer zat in lompen gehuld zich te koesteren in de zon, en toen de Koning hem aansprak en hem veroorloofde, eene gunst te vragen, zeide Diógenes: „Ik verlang niets anders, dan dat gij de zonnestralen niet verhindert, tot mij door te dringen”.
Hierdoor was Alexander zóó getroffen, dat hij uitriep: „Indien ik Alexander niet was, zou ik Diógenes willen zijn!” Een andermaal wandelde hij bij dag met eene brandende lantaarn door Athene en gaf op vraag, wat hij zocht ? ten antwoord: „Ik zoek menschen”. Sócrates zeide tot hem: „Ik zie uwe ijdelheid door de gaten van uwen mantel”. Hij overleed in 324 vóór Chr.
Diógenes van Laërte, uit Cilicië afkomstig. Hij leefde waarschijnlijk in de eerste helft der 3de eeuw na Chr. Zijn Grieksch werk „Over de levens, de leerstellingen en de uitspraken van beroemde mannen”, in 10 boeken, is wel is waar eene compilatie, doch voor de geschiedenis der wijsbegeerte geenszins van belang ontbloot. Hij verhaalt daarin de lotgevallen van een aantal Grieksche wijsgeeren, het uitvoerigst die van Epicurus. Eene der beste uitgaven is die van Cobet (1850).