Cremóna, de hoofdstad eener evenzoo genoemde Italiaansche provincie, welke op 39 □ geogr. mijlen bÿna 350000 inwoners telt, ligt aan de Po tusschen de Adda en de Oglio, bezit eene brug over eerstgenoemde rivier, een sterk kasteel, breede straten, en ruim 31000 inwoners. Een kanaal, dat de Po met de Oglio verbindt, loopt er gedeeltelÿk onder de huizen door. Er zijn 45 kerken en kapellen en vele kloosters, en behalve de prachtige domkerk met eene façade van rood en wit marmer en met een toren ter hoogte van 132 Ned. el, heeft men er een beroemd baptisterio met eene groote marmeren vaas als doopbekken. Voorheen waren de violen van Cremóna — die van Amati, Stradivarius, Ghicvrneri enz. — algemeen gezocht, en nog altijd bloeit er de zijde-fabricatie. — De stad is in 219 vóór Chr. door Eomeinsche volkplanters gesticht, doch de kolonie had zooveel van de Galliërs te lijden, dat zij in 192 v. Chr. door nieuwen toevoer van zielen moest versterkt worden.
Zij verkreeg de regten van een municipium en dreef een aanzienlijken handel. Ook werd er een amphitheater gebouwd, dat alle overige in Opper-Italië in grootte overtrof. Na de nederlaag der aanhangers van Vitellius (69 na Chr.) werd de stad door Vespasianus verwoest; wél werd zjj weder opgebouwd, doch eerst veel later begon zij weder te bloeijen. In den Spaanschen Successie-oorlog werd de Fransche maarschalk de Villeroi den 2den Februarij 1702 aldaar bij eene nachtehjke overrompeling door de Keizerlijke troepen gevangen genomen.
