Columbarium, afkomstig van het Latijnsche woord columba (duif), beteekent in de eerste plaats een duiventil, en vervolgens bestempelt men met dien naam de onderaardsche Romeinsche grafgewelven, waarin de urnen met de asch der overledenen in nissen zijn geplaatst. Daar die nissen voorzien zijn van marmeren platen, waarop de namen en waardigheden der afgestorvenen vermeld staan, acht men zulke columbaria teregt van hoog belang voor de Romeinsche geschied- en oudheidkunde. In 1726 werd er een ontdekt in de nabijheid van Rome, dat door Gori beschreven is in zijne „Descriptio monumenti sive columbarii libertorum et servorum Liviae Augustae et Caesarum (1726)”, en in 1735 werd van de talrijke daarin gevondene voorwerpen te Florence eene „Accadémia Columbaria” gesticht.
Twee andere columbaria uit den tijd van Augustus zijn in 1840 door Campana in de nabijheid der Porta Latina te Rome opgedolven. Het grootste, nabij de Via Appia gelegen, vormt een langwerpig vierkant met 9 rijen nissen boven elkaar. De opschriften bevatten er de namen van personen, die ambten in het Keizerlijk paleis bekleedden, van Augustus tot Nero.