Chiromantie is de kunst van waarzeggen uit de hand, namelijk om uit de lijnen, de oneffenheden en den geheelen vorm van ’s menschen hand en vingers zijn aard en inborst te bepalen en zijn toekomstig lot te voorspellen.
Die kunst verdeelt de lijnen der handpalm in 7 hoofdlijnen, namelijk de levenslijn (linea vitalis), tusschen duim en wijsvinger aanvangend en om den voet van den duim loopend en in haren zuiveren vorm op kracht en gezondheid, alzoo op een lang levenwijzend, — de natuur- of hoofdlijn (linea naturalis sive cephalica), onder den wijsvinger beginnend en doorgaans regtstreeks of met een tak zich onder een scherpen hoek beneden den wijs of den middelsten vinger met de levenslijn vereenigend of zonder verbinding naar den maanberg voortloopend en bij voldoende lengte een goeden toestand van de maag, de lever enz. aanduidend, — de tafel-, darm- of gemeene lijn (linea mensalis, inguinalis, communis), die beneden de pink of zelfs op den rug der hand begint en dwars onder de 3 achterste vingers voortloopt en, als zij sterk uitkomt, een goed voortplantingsvermogen, doch wanneer zij tot aan het eerste lid van den wijsvinger voortgaat, een moeitevol leven te kennen geeft, — de lever- of maaglijn (linea hepatica, stomachica), tusschen de levenslijn, den Venusberg of de rasceta en de natuurlijn en met eene goede spijsvertering in verband staande, — en de rasceta of eerste dwarslijn, beneden de handpalm op het handgewricht en voorspoed in ondernemingen voorspellend.
Voorts kent zij ook 7 ondergeschikte lijnen, namelijk de Marslijn of zuster der levenslijn (linea Martis, soror vitalis), evenwijdig aan de levenslijn naar de zijde van den duim en bij eene scherpe teekening rijkdom en voorspoed aanwijzende, — de zonne- of eere-lijn (linea solis, honoris) van den voet van den 4den vinger tot aan de tafellijn of deze doorsnijdend en bij aanmerkelijke lengte een groot verstand en eerambten aantoonend, — den Venusgordel (cingulum Veneris), die tusschen den wijs- en middelsten vinger ontspringt en in een halven cirkel voortgaat naar de tusschenruimte tusschen den vierden vinger en de pink, terwijl zij voorspoed in de liefde aanwijst, — de Saturnus- of gelukslijn (linea Saturnina), die van de dikte van den duim, de rasceta of den maanberg naar den middelsten vinger voortschrijdt en in een zuiveren toestand rijkdom en zegen, maar bij kronkeling of verdubbeling verdriet en gevaar voorspelt, — de huwelijkslijnen (lineae matrimoniales), kleine, onder de pink met de tafellijn evenwijdig Ioopende lijnen, die een gelukkig huwelijk te kennen geven, — de melkweg (via laetea), eene zuster- of zij-lijn der levenslijn, benevens deze aan den maanberg en bij de rasceta beginnend en tegen den maanberg oploopend,of bij den Venusberg aan vangend en bij de rasceta in en door den maanberg gaande, terwijl zij bij genoegzame zuiverheid aanleg voor kunst en wetenschap, en ook voorspoed in den vreemde en in de liefde aanduidt, — en de beslissingslijnen (lineae diseriminales), die de grenzen der hand naar de zijde van den arm bepalen en bij de rasceta aanvangen.
Voorts heeft men tusschen die lijnen bepaalde plaatsen in de handpalm, namelijk de tafel (mensa) tusschen de natuur- en tafellijn, die met rijkdom en milddadigheid in betrekking staat, — de Mars-holte (cavea Martis), eene 3-hoekige ruimte tusschen de levens-, natuur- en leverlijn, die op voorspoed, natuurlijk verstand en bescheidenheid wijst, — de 5 bergen onder de eerste geledingen der vingers, namelijk den Venusberg onder den duim, den Jovisberg onder den wijsvinger, den Saturnusberg onder den middelsten vinger, den Zonneberg onder den ringvinger en den Mercuriusberg onder de pink, — en den Maanberg (mons lunae) of het hooge deel der handpalm tusschen den Venusberg en den Jovisberg, tusschen de rasceta en de tafellijn.
Voor eene gelukkige hand wordt in het algemeen de zoodanige gehouden, waarin al die lijnen en verhevenheden duidelijk zigtbaar zijn en eene sierlijke rigting of eene juiste plaats hebben.Aristóteles was reeds van oordeel, dat ’s menschen levensduur overeenkomt met den stand der lijnen in de handpalm, zoodat men daaruit het aantal zijner toekomstige levensjaren kan bepalen.
Een bepaald stelsel van chiromantie vindt men voorts in de „Droomuitleggingen” van Artemidorus, die in de 2de eeuw onzer jaartelling leefde. Later werd die kunst in verband gebragt met de sterrewigchelarij, terwijl zij in Cardanus en Theophrastus Paracelsus ijverige voorstanders vond. De stelselmatige chirologische en chiromantische studie bloeide in Europa vooral in de 16de en 17de eeuw en hield er zich staande tot in het midden der 18de.
Eene lange reeks van geleerde werken is daarover in het licht gezonden, en in den aanvang der voorgaande eeuw werd er nog door hoogleeraren collégie over gegeven aan de meeste Duitsche hoogescholen. In onzen tijd zijn het in den regel alleen de Zigeuners, die zich met deze aloude kunst bezig houden.