Brimeu (Karel van), graaf van Megen, vrijheer van Humbercourt, Housdaing en Esperlecq, een Nederlandsch krijgs- en staatsman , en in den 80-jarigen oorlog een ijverig dienaar van Philips II van Spanje, werd door dezen in 1555 benoemd tot ridder van het Gulden Vlies, — voorts tot Raad van State, tot bevelhebber van een regiment voetvolk en tot Stadhouder van Gelderland en van het graafschap Zutphen (1559). Schoon hij een tegenstander was der Hervorming en de openbare prediking belette, scheen hjj niet in te stemmen met de gestrenge maatregelen van Spanje. Hij koos de zijde van den prins van Oranje, van Egmond en Hoorne tegen Granvelle en dacht zeer ongunstig over de inquisitie en de bloedplakkaten.
Hij nam echter geen deel aan het Verbond der Edelen. In den Raad te Brussel gaf hij berigt, dat eenige voorname edelen en heeren uit de talrijke ketters eene legermagt van 45000 man hadden bijeengebragt, die weldra het land zouden afloopen en ook ten getale van 1000 of 1500 gewapend in Brussel trekken. Hij voegde er bij, dat er drie middelen waren om het kwaad te weren, namelijk naar de wapens te grijpen, ’t geen echter niet zonder ’s Konings last kon geschieden, — inwilliging van het verzoek der Edelen, wat den Koning niet aangenaam zou zijn, — en verzachting op het stuk van plakkaten en inquisitie. In elk geval moest men den Stadhouder en andere heeren ten hove roepen, voordat de Edelen hun smeekschrift inleverden, en den Koning van dat alles kennis geven. De Landvoogdes hield zich aan dezen laatsten raad.
In 1566 zond zij Brimeu naar Antwerpen, waar het oproerige volk niet tot rust kwam voordat hij de stad had verlaten, terwijl zijn aanslag op Harderwijk in December van dat jaar mislukte. Daar de aanhangers van den opstand door beeldstormerij te ver gingen, verwijderde hjj zich meer en meer van de vrijheidsgezinde partij. Hij stelde dan ook overeenkomstig zjjne zienswijze orde op de zaken in zijn stadhouderschap, zoodat de verkondiging der nieuwe leer er onderdrukt werd, en hij legde met Croy, Egmond en anderen den nieuwen eed af aan de Landvoogdes, waardoor zij beloofden, het R. Kath. geloof te zullen handhaven, de beeldstormers te straffen, en de ketters uit te roepen.
Van dat oogenblik was hij een ijveraar voor Spanje en een schrik der Geuzen. Hjj bevond zich bij het beleg van Valenciennes (1567), versloeg bij Medemblik eene groote bende Geuzen, ondernam een vruchteloozen aanslag op ’s Hertogenbosch, en belette Hendrik van Brederode, zich van Utrecht meester te maken. Op last van den hertog van Alva trok hij op tegen graaf Lodewijk van Nassau (1568), kwam echter bij Heiligerlee te laat, en wierp zich in Groningen, om deze stad te verdedigen. Hier poogden graaf Lodewijk en Lalaing, graaf van Hoogstraten, vruchteloos hem over te halen tot de zijde der Staatsoliën. Bjj een uitval werd hij er zwaar gewond, en in den slag van Jemmingen voerde hij bevel over de voorhoede. Hoogst verbolgen over het heffen van den tienden penning verliet hjj echter Brussel met Barlaymont en Philips van Marnix in den aanvang van 1572 en overleed weinige dagen daarna (8 Januarij). Zijn graf is in 1852 te Megen ontdekt, en men heeft er een standbeeld opgerigt ter zjjner eer.
Algemeen wordt hjj beschouwd als een dapper krijgsman en tevens als een opregt vriend van Philips II, zoodat hij, schoon in zjjn hart een voorstander der vrijheid, door die vriendschap verhinderd werd, de zijde der afvallige Nederlandsche edelen te kiezen.