Onder dezen naam vermelden wij:
Johannes Bremer Cz., een Nederlandsch godgeleerde en dichter. Hij werd geboren in de tweede helft der 17de eeuw. Hij was predikant bij de Remonstranten te Amersfoort, Hoorn en Rotterdam, en overleed alhier den 17den Julij 1713. Hij dichtte “Amersfoortse Tempe” en gaf eenige leerredenen uit.
Johannes Bremer, een zoon van den voorgaande, geboren te Hoorn den 8sten April 1694 en overleden te Amsterdam den 20sten Februarij 1757. Hij werd proponent bij de Remonstrantsche sociëteit, maar bekleedde de betrekking van leeraar bij de Doopsgezinden achtereenvolgens te Leiden en te Amsterdam. Hij heeft veel gedaan voor den bloei van laatstgemeld Kerkgenootschap, vooral ook door aan te dringen op het beroepen van een afzonderlijken hoogleeraar, waartoe hij in 1733 Tjerk Nieuwenhuizen aanbeval. Voorts heeft hij katechisatie-boeken uitgegeven, die bij herhaling gedrukt zijn, benevens eenige stichtelijke werken.
Koenraad Bremer, een broeder van den voorgaande, achtereenvolgens predikant der Remonstranten te Gorinchem, Nieuwkoop, Waddinxveen en Amsterdam. Hij werd in 1752 emeritus, vestigde zich te Utrecht en overleed aldaar den 23sten Januarij 1766. Hij heeft eenige strijdschriften uitgegeven tegen de voorstanders van den kinderdoop.
Frederika Bremer, eene Zweedsche romanschrijfster. Zij werd geboren te Tuorla bij Abo in Finland den 17den Augustus 1801, en begaf zich 4 jaren later met hare ouders naar Zweden, waar haar vader, een bemiddeld koopman, de heerlijkheid Arsta in de gemeente Osterhanige aankocht. Zij ontving aldaar en te Stockholm, waar hare ouders doorgaans den winter doorbragten, onderrigt van huis-onderwijzers. Later vertoefde zij geruimen tijd in Noorwegen bij hare vriendin de gravin Sonnerhjelm en was daarna werkzaam aan eene meisjesschool te Stockholm. Zij verdiepte zich in de studie der beste Engelsche, Fransche en Duitsche schrijvers, en trad weldra zelve als schrijfster op.
Achtereenvolgens verschenen “De familie H. (1833)”, “De dochters van den President(1834)”, “Nina (1815)”, “De buren (1837)”, “Het huis (1839)” en “Strijd en vrede (1840)”, die in het oorspronkelijke den gemeenschappelijken titel dragen van “Teckningar ur Hvardagslifvet (Schetsen uit het dagelijksch leven)”. Hierop volgden “Nya Teckningar” met “Een dagboek (1843)”, “In Dalecarlië (1845)”, “Broeders en zusters (1848)”, “Hertha (1858)” en “Vader en dochter (1859)”. Na dien tijd heeft Frederika Bremer onderscheidene reisbeschrijvingen in het licht gegeven, zooals door Duitschland, Frankrijk, Engeland en Noord-Amerika (1850 en 1851), in het Oosten(1856 tot 1860), — voorts beschreef zij het leven in de “Oude Wereld (1860 en 1861)” en gaf kort voor haar overlijden eene “Beschrijving van Palaestina” in het licht. Zij overleed den 31sten December 1865 op haar landgoed Arsta bij Stockholm. Hare nagelatene geschriften, benevens eene levensgeschiedenis der schrijfster zijn vervolgens door hare zuster in het licht gegeven.
Frederika Bremer munt vooral uit door schilderingen van het huiselijk leven, door eene grondige kennis van het menschelijk hart en alzoo door eene juiste karakterteekening. Hare werken zijn in de meeste Europésche talen en meerendeels ook in het Nederlandsch overgebragt. Wie gewoon is, de nieuwste romans te lezen, zal niet ligt het genot vergeten, hem door “Broeders en Zusters” enz. verschaft, en tevens erkennen, dat de talentvolle schrijfster eene verbazende verscheidenheid heeft weten te brengen in den beperkten kring des huisgezins.