een Protestantsch godgeleerde, geboren den 17den Junij 1740 te Königsberg in Pruissen, werd vervolgens aldaar als leeraar beroepen en behoorde tot de gemeenzame vrienden van Kant en Hippel. Wegens zijne groote verdiensten met betrekking tot het onderwijs werd hij achtereenvolgens tot opperconsistoriaalraad, generaal-superintendent, bisschop en in 1829 als bijna 90-jarige grijsaard tot Evangelisch aartsbisschop benoemd. Hij overleed den 9den November 1831.
Van zijn geschriften noemen wjj: “Mozes Mendelssohns und G.D. Kypke’s Aufsӓtze über jüdische Gebete (1791)”, “Ueber Geist und Styl Martin Luthers (1293)” en “Ueber Kant (1804)”.