Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bonzen

betekenis & definitie

Bonzen, afkomstig van het Japansche Boesso, is de naam der Japansche priesters van Fo of van Boeddha, terwijl de Portugézen dien ook gegeven hebben aan de priesters in Achter-Indië, China en Siam. De Japansche bonzen zijn verdeeld in twee klassen; de hoogste van deze bepaalt zich bij de leer, en de laagste is belast met de zorg voor de uitwen­dige plegtigheden. Laatstgenoemde bonzen zijn meestal lieden van geringen stand, die zich door het verzamelen van aalmoezen, door bidden en boetedoeningen den reuk van hei­ligheid zoeken te verschaffen.

Menige pagode telt 40 tot 50 bonzen. Die der hoogste klasse behooren tot de aanzienlijkste geslachten des lands en leven zeer weelderig in hunne pa­leizen. De vrouwelijke bonzen zijn, evenals de nonnen der R. K. kerk, in kloosters vereenigd. De reizigers maken echter ook mel­ding van gestichten en tempels, waar zich zoowel mannelijke als vrouwelijke bonzen bevinden.

< >