Onder dezen naam vermelden wij:
Nicolaas Bondt, een Nederlandsch geleerde, geboren te Ooster-Blokker den 5den Julij 1732. Hij studeerde te Utrecht aanvankelijk in de godgeleerdheid en later in de regten, en vestigde zich vervolgens als advocaat te ’s Hage. Toen hij zich aldaar door zijne geschriften het ongenoegen van hooggeplaatste personen op den hals had gehaald, achtte hij het raadzaam, zich naar Amsterdam te begeven. Hij volbragt dit voornemen in 1758, en was er weldra een sieraad der balie. Tevens beoefende hij de letteren met gelukkig gevolg, en menig vertoog van zijne hand, in den “Denker” en den “Philantroop” geplaatst, getuigt van kennis en smaak. Vooral ook werd hij geraadpleegd in quaestiën van handelsregt in het algemeen, inzonderheid in zaken, die op zeevaart, wissels en assurantiën betrekking hadden. Hij overleed op den 20sten Junij 1792, eenige werken in de Latijnsche en in de Nederlandsche taal nalatende.
Jan Bondt, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Amsterdam den 2den December 1766 en ontving het eerste onderwijs van zijn vader. Na het doorloopen der Latijnsche school studeerde hij aan de doorluchtige school te Amsterdam en werd in 1788 te Leiden tot doctor in de regten bevorderd. Als advocaat te Amsterdam onderscheidde hij zich door zijne uitstekende pleitredenen en vooral door zijne gepaste raadgevingen. Uitstekend was hij geschikt om groote vergaderingen te leiden, waar tegenstrijdige belangen werden behandeld.
Hij behoorde, evenals zijn vader, tot de gematigde gemeenebestgezinden, zoodat hij bij de komst der Franschen in 1795 een groot gedeelte van zijn tijd wijden moest aan het algemeen belang. Hij werd lid van het provisioneel Comité van Justitie en beijverde zich, om regt en billijkheid te handhaven en te bevorderen. In Augustus 1795 werd hij, op zijn verzoek, van het lidmaatschap van bovengemeld Comité ontslagen en tot stads-advocaat benoemd. Al dadelijk echter deed hij zich in die betrekking vervangen door zijn vriend Mr. J. L. Farjon, waarna hij zich tot de regtspractijk bepaalde. Het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek belastte in 1796 ook hem met andere regtsgeleerden met het ontwerpen van een “Lijfstraffelijk Wetboek” en van de “Wijze van regtsvordering”, en in 1798 met 6 anderen met de zamenstelling van een “Burgerlijk Wetboek.” Later werd een aanzoek van koning Lodewijk Bonaparte, om met Cuperus en Asser een “Wetboek van Koophandel” te vervaardigen, door hem van de hand gewezen.
Tot aan de invoering der Fransche wetgeving in 1811 had Bondt alle werkzaamheden volbragt, aan de betrekking van advocaat verbonden. In dat jaar staakte hij het pleiten en vormde met Mr. Jacob Walraven een vennootschap, waarin hij enkel als raadgevend regtsgeleerde werkzaam was. In 1821 onttrok hij zich geheel en al aan de regtsgeleerde practijk. Het ontbrak hem echter geenszins aan bezigheid, want van 1806 tot aan zijn overlijden stond hij mede aan het hoofd van het handelshuis Determeyer Weslingh en Zoon.
Bondt bevorderde met kracht het afwerpen van het Fransche juk in 1813, doch vruchteloos zocht koning Willem I hem tot het aanvaarden van eene openbare betrekking over te halen. Niettemin poogde de waardige man steeds de belangen des Vaderlands te behartigen. Toen in 1815, bij het naderen der Franschen, onze nationale effecten aanmerkelijk daalden, zoodat velen met den ondergang werden bedreigd, beraamde hij met Mr. M. C. van Hall een plan, om dat onheil te voorkomen. Dit plan, door den secretaris van staat voor Financiën, Six van Oterleek, onderzocht, werd bij Koninklijk besluit van 15 April 1815 vastgesteld en had eene zegenrijke werking. Hij werd voorts benoemd tot lid der Commissie van directie van het Grootboek der Nationale schuld, en maakte zich hoogst verdienstelijk bij het oprigten der Nederlandsche Bank. Hij werd in 1838 consulent dier instelling. Daarenboven is de Associatie-cassa, in 1806 gevormd, vooral aan hem haar ontstaan verschuldigd.
Deze verdienstelijk man werd in 1815 tot ridder en in 1838 tot kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd. De Koning schonk hem in 1827 den titel van staatsraad in buitengewone dienst, en hij was lid der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden. Hij overleed den 8en Julij 1845.
Nicolaas Bondt, een vollen neef van den voorgaande. Hij werd geboren te Wilsveen in 1765, studeerde te Leiden in de geneeskunde en behaalde in 1790 een gouden eere-penning bij de “Société Royale de Médécine” te Parijs. In 1793 werd hij hoogleeraar in de kruidkunde aan het Athenaeum te Amsterdam en wees eene dergelijke betrekking aan de hoogeschool te Leiden van de hand. Hjj was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, alsmede van het Geneeskundig Genootschap te Brussel, en overleed op den 17den Augustus 1796.