Bladwespen (Tenthredineta s. Serrifera), ook wel zaagwespen genaamd, zijn insecten, die eene groote familie vormen uit de orde der vliesvleugeligen. Zij onderscheiden zich door een grooten kop, die meer breedte dan lengte heeft en met groote, uitpuilende, zamengestelde oogen voorzien is, door een plomp ligchaam, en doorgaans door eene insnoering tusschen het achterlijf en de borst.
De wijfjes hebben eene korte legboor en een zaagvormig getanden angel. Met dezen maken zij openingen in de opperhuid der bladeren en plaatsen daarin hare eijeren, waaruit de larven te voorschijn komen. Deze laatste doen door hare vraatzucht veelal groot nadeel aan de hoornen. De wespen zelve fladderen op de bloemen rond en voeden zich met honigsap.
Tot het geslacht der bladwespen (Tenthredo) met 9-ledige voelhorens behooren de rozenbladwesp (T. rosarum), wier groene, van boven geelachtig bruine, met 5 paar buikpooten voorziene rups de rozebladeren afknaagt , — de witpootige bladwesp (T. albipes), wier rups een bruine kop, een groen, met lange haren bezet ligchaam en 6 paar buikpooten heeft, en op kersenbladeren aast, — de kruisbessenwesp (T. ventricosa), die met haar 20 pooten en zwarte en gele haren op de bessenstruiken te vinden is, — de koolzaadbladwesp (T. spinarum, fig. 1 iets vergroot en flg. 2 in natuurlijke grootte), wier rups met glinsterend zwarten kop op het koolzaad te gast gaat, — de kersenbladwesp (T. cerasi), wier kleine rups op eene slak gelijkt en vooral den kersenboom tot verblijf kiest, — de pruimenbladwesp (T. fulvicornis, flg. 3 en 4, op de dubbele grootte), die hare
eijeren in de bloesems legt en wier rups roodachtig wit is, een gelen kop en korte pooten heeft, in de pruim leeft en later in den grond in eene pop verandert.
De rupsen der weefselvormende bladwespen (Lyda) maken weefsels, waarin zij gezamenlijk huisvesten. Hiertoe behooren de perenbladwespen (L. piri, fig.5 en 6 in natuurlijke grootte), welke zeer vraatzuchtig zijn, geheele boomen met haar weefsel bedekken, maar gemakkelijk verwijderd kunnen worden.
De halmwespen (Cephus) hebben een breeden kop en een slank ligchaam. De rupsen van de korenhalmwesp (C. pygmaeus, fig. 7 op dubbele grootte) zijn zeer klein en leven in het merg van sommige graansoorten. — Zij hebben in Engeland wel eens groote verwoestingen aangerigt.