Eene stad, in het groothertogdom Hessen, en wel in de provincie Rijn-Hessen, op de linkeroever van de Rijn en aan den mond der Nahe zich verheffend, over welke laatste rivier de oude Drusus- brug is gespannen, onderscheidt zich door eene hoogst bekoorlijke ligging.
Tot de belangrijkste gebouwen behoort er de oude St. Martinus-kerk. Menig overblijfsel der oudheid herinnert er nog aan Drusus, den vermoedelijken stichter van een kasteel op de plaats van het hedendaagsche Bingen, want behalve genoemde brug vindt men er de Drusus-poort, de Drusus-bron en den Drusus-toren. Deze laatste is de voornaamste toren der ruïne van het slot Klopp aan de helling van den Rochusberg, waarde “Schar- lachberger” groeit. Aan de overzijde van de Nahe verheft er zich de Rupertsberg met de bouwvallen van een klooster, waar in de 124e eeuw de heilige Hildegarde von Sponheim haar verblijf hield, — tegenover Bingen ontwaart men de welige wijnbergen van Rüdesheim en verder links, aan den ingang van het Rijndal, het schilderachtig slot Rheinfels. Beneden de stad heeft men het beruchte
Bingerloch, dat voorheen zeer gevaarlijk was voor de schepen; midden in den bruisenden stroom verheft er zich de Muizentoren, waar volgens de sage de aartsbisschop Hatto II van Mainz door de muizen is verslonden. De Romeinen hebben er reeds rotsen doen springen, om de rivier bevaarbaar te maken, en dit werk is later voortgezet door de Merovingische vorsten, door Karel de Groote, door de oude Rijngraven, in de 16de en 17de eeuw door de Franschen en Zweden, en eindelijk is het in 1834 zoover gekomen, dat er voor de scheepvaart alle gevaren zijn weggenomen.
Bingen behoorde onder den naam van Vincum of Bingium in den tijd der Romeinen tot Belgisch Gallië en was eene stad der Vangionen. De Romeinsche veldheer Drusus bouwde er waarschijnlijk in de het jaar 13 vóór Chr. een kasteel en eene brug over de Nahe; de tegenwoordige, naar den naam van dien veldheer genoemd, is intusschen van veel lateren tijd. In de dagen van Ausonius (4deeeuw) werd de stad van nieuwe muren voorzien, en Julianus, die haar bij zijn togt tegen de Alemannen bezette, herstelde de vestingwerken. De stad was reeds vroeg eene bezitting der Frankische Koningen, die haar aan het aartsbisdom Mainz ten geschenke gaven, — eene schenking, die in 983 door keizer Otto II bevestigd werd. In het kasteel Klopp werd keizer Hendrik IV in 115 door zijn zoon gevangen gehouden.
In de 13de eeuw waren de ridders van Rudesheim burgheeren van Klopp, en in de 14de de graven van Sponheim enz. In 1301 belegerde Koning Albrecht die sterkte te vergeefs, maar zij werd omstreeks het midden der 17de eeuw bij herhaling ingenomen; eindelijk deden de Franschen in 1689 haar met een gedeelte van de brug over de Nahe in de lucht vliegen. Ook Bingen werd bij die gelegenheid eene prooi der vlammen. Het kasteel is later weder bewoonbaar gemaakt, maar in 1713 voor goed verlaten en na dien tijd tot een puinhoop vervallen. Door den Vrede van Campo Formio verviel Bingen met den linker Rijn-oever aan Frankrijk, maar zij werd in 1814 aan den Overheerscher ontrukt en in 1815 aan het groothertogdom Hessen toegewezen.