Baroche (Pierre Jules), een Fransch staatsman, werd geboren te Parijs den 8sten November 1802. Hij is de zoon van een kleinhandelaar, die hem in de regten liet studéren, en Pierre Jules was weldra wegens zijne welsprekendheid pen der meest beroemde advocaten bij het Hof van appél in zijne geboortestad. In 1846 verwierf hij er de waardigheid van “batonnier.” In het volgende jaar verdedigde hij generaal Despans Cubières tegen de beschuldiging van omkooping, door den minister Teste ingebragt, voor de Kamer der pairs, waar hij in 1846 ook reeds Henry verdedigd had tegen de aanklagt van poging tot koningsmoord.
In 1844 werd hij voor Nantes lid der Kamer van gedeputeerden en hij voegde zich bij hot linker-centrum. In 1846 werd hij niet herkozen, maar in 1847 nam hij zitting voor Rochefort, waarna hij zich aansloot aan de hervormingsbeweging en mede-onderteekenaar werd van de acte van beschuldiging tegen het ministerie Guizot. In de Constituérende Vergadering was hij lid der Commissie voor buitenlandsche zaken, maar naderde meer en meer tot de regterzijde, hoewel hij instemde met het afkondigen der republiek. Na de keuze van 10 December werd hij een voorstander der Napoleontische politiek. Benoemd tot procureur-generaal bij het Hof van appél, trad hij op als beschuldiger van de vrienden der vrijheid. Weder werd hij lid en een der vice-presidenten van het Wetgevend Ligchaam, waar hij de meerderheid naar den kant van Napoleon zocht te leiden. In Maart 1850 werd hij, in plaats van F. Barrot, minister van Binnenlandsche zaken, en in die betrekking bewerkte hij de opheffing van het regt van vergadering, de weder-invoering van het dagbladzegel, de verhooging der waarborgsommen voor de uitgevers, de aanneming der wet omtrent de deportatie van staatkundige veroordeelden naar het eiland Nukahiwa, en het nemen van andere reactionaire maatregelen.
Als Bonapartist lag hij weldra overhoop met de Nationale Vergadering, zoodat hij den 18den Januarij 1851 met al zjjne ambtgenooten moest aftreden. In het overgangsministerie van 10 April 1851 belastte hij zich met de portefeuille van Buitenlandsche zaken, maar nam den 14den October van dat jaar op nieuw zijn ontslag. Als vice-president der Consultatieve commissie bragt hij den President het protocol, waardoor de coup d’état van 2 December bevestigd werd door de natie. In Januarij 1852 werd hij vice-president en vervolgens president van den Staatsraad met den rang van minister, en zijne diensten, aan het absolutismus bewezen, werden beloond met het grootkruis van het Legioen van eer. Later was hij minister van Justitie en van Eeredienst, zegelbewaarder en secretaris van Staat in het ministérie Rouher, en toen dit in Mei 1869 viel, bleef Baroche senator en werd lid van het Conseïl privé des Keizers met den rang van minister. Voor den onderdanigen dienaar van Napoleon zijn in den laatsten tijd minder gunstige dagen aangebroken. Bij den val van het Keizerrijk in September 1870 heeft hij de wijk genomen naar Jersey, waar hij op den 29sten October daaraanvolgende is overleden.