Bagno is afkomstig van het Italiaansche woord, hetwelk “bad” beteekent, is de naam van de beruchte Fransche strafplaatsen, die de galeijen der middeleeuwen vervangen.
Het eerst werd die naam gegeven aan de baden van het Serail te Constantinopel, bij welke zich eene gevangenis bevond.
De eerste erkende ordonnantie over de Fransche bagno’s is van het jaar 1748. Ten tijde van Lodewijk XIV bevonden zich daarin niet alleen zware misdadigers, maar ook vele Protestanten, alsmede personen, die wegens hunne staatkundige denkwijze aan de regering mishaagden.
Het lot der gevangenen was verschrikkelijk. Zij werden gebrandmerkt, dag en nacht in ketenen gesloten en tot de meest vernederende werkzaamheden gebruikt.
Eerst nadat Lodewijk XVI de foltertuigen had afgeschaft, vond men geene verminkten meer in de bagno’s. De Revolutie behield ze, maar gaf hun den naam van “dwang-arbeid voor levenslang.”
Men vindt ze thans in Brest, Toulon, Rochefort en Lorient. Voor de tuchtelingen zijn groote gebouwen ingerigt, en te Rochefort is ook nog eene drijvende gevangenis. Te Brest werken de gevangenen aan de haven, en te Toulon naar den aard hunner geschiktheid.
Zij werken hier bij den dag of bij het stuk en verdienen in het eerste geval 5 tot 20 centimes, in het laatste tot 30 centimes daags, en dit geld kunnen zij gebruiken tot verbetering hunner voeding.
Wie voor een bepaalden tijd gevonnisd zijn, ontvangen ⅓de meer, en dat gedeelte wordt voor hen gespaard en hun bij het vertrek ter hand gesteld. De tucht is er ongemeen streng, en vermindering der verdienste eene gewone straf. Elk gevangene is er door middel eener keten aan een medegevangene vastgeklonken.
Het karige voedsel bestaat uit wat brood of scheepsbeschuit met groente, terwijl hun gedurende den arbeid een weinig wijn of cider wordt uitgereikt. Vleesch ontvangen zij alleen in geval van ziekte. Weleer was vooral het Bagno van Algiers berucht, een dompige kerker, waarin de Christenslaven na het volbrengen van een zwaren arbeid den nacht moesten doorbrengen.