Amstel (Heeren van). De eerste vermelding van dit geslacht vindt men in brieven van het jaar 1105 en 1126. Daarin wordt gewag gemaakt van Wolfger van Amstel, als schout van Amstel. In 1131 worden aangehaald Egbertus de Amstella en Godefridus de Amstella, welligt broeders.
De gewaarmerkte geslachtslijst der heeren van Amstel, Aemstel, Amstelle of Amstella begint met Egbert, die in 1155 leefde. Hij kwam in onmin met den Bisschop van Utrecht wegens goederen, die hij als leenen van het Bisdom in gebruik had, en zijn zoon Gijsbert of Gijsbrecht wordt vermeld tusschen de jaren 1174 en 1176. Hij was toen tegenwoordig bij den zoen tusschen zijn vader en den Bisschop van Utrecht. Door de hulp, die hij aan de ongelukkige gravin Ada en haren gemaal verleende, haalde hij zich den haat op den hals van de Kennemers en Friezen, die in 1204 zijn slot in asch legden, den Amsteldijk doorstaken en het land plunderden. Hij was een dapper krijgsman en toog in 1227 met den Bisschop naar Koeverden, om den kastelein Roelof tot onderwerping te dwingen. Laatstgenoemde lokte zijne aanvallers op een moerassigen bodem, waar de Bisschop sneuvelde en Gijsbert gewond en gevangen genomen werd. Deze ontving echter met den graaf van Gelder verlof om in ’t kapittel ter verkiezing van een nieuwen bisschop tegenwoordig te wezen, en beide werden wegens hunne wonden op draagbaren in de vergadering gebragt. Op hun beklag werden zij ontslagen van hun woord om naar den Kastelein terug te keeren, dewijl deze als een muiteling werd beschouwd. Egbert bezat als leengoed van den graaf van Holland een steenen huis te Utrecht, en volgens den last van bisschop Otto waren Muiden, Weesp en Diemen aan zijne regtspraak onderworpen. Zijn derde en jongste zoon Dirk wordt voor den stamvader van het geslacht Beveren gehouden. Van zijne beide oudste zonen Engelbert of Egbert en Willem is niets merkwaardigs bekend. Gijsbert II, de zoon van zooeven genoemden Egbert, leefde in 1225 en was gehuwd met Bertrand, erfdochter van IJsselstein, en zijn broederszoon Gozewijn werd in 1249 tot 37sten Bisschop van Utrecht gekozen. Later echter werd hij onbekwaam geoordeeld om dat ambt te bekleeden, zoodat hij den bisschopsstaf nederlegde en door den erfvijand van zijn geslacht, Hendrik van Vianen, vervangen werd. — Gijsbert III was de oudste zoon van Gijsbert II. Hij nam de verwijdering van Gozewijn van den bisschoppelijken zetel zoo euvel op, dat hij met Otto van Gelder en Herman van Woerden den nieuwen Bisschop den oorlog aandeed. Hij werd echter geslagen (1252) en met Woerden, aan het paard des Bisschops gebonden, gevangen binnen Utrecht gebragt. Weldra zagen zij zich, op aandringen van koning Willem, ontslagen, maar van den buit, op Otto van Gelder behaald, stichtte de Bisschop het slot Vreeland ter beteugeling van Amstel. Weldra stond Gijsbert aan het hoofd der oproerige Kennemers, met welke hij naar het Sticht trok en Utrecht en Amersfoort innam. Wél vielen beide plaatsen den Bisschop weder in handen, maar toen Gijsbert, als bezitter van Vreeland, die van Utrecht met een nieuwen tol bezwaarde, kwam graaf Floris V dezen te hulp en sloeg het beleg voor zooeven genoemd slot, dat door Arend, een broeder van Gijsbert, verdedigd werd. Gijsbert rukte aan tot ontzet, maar werd bij Loenen door de Zeeuwen geslagen en met Arend gevankelijk naar Zeeland gevoerd, waarna zijne goederen — behalve Amstel en Amstelland — verbeurd werden verklaard. Later werd hij met Herman van Woerden, die eenigen tijd buiten ’s lands had vertoefd, in ’s Graven gunst hersteld en erlangde zitting in ’s Graven raad.
Er heerschte in die dagen onder vele edelen een geweldige haat tegen Floris V, vooral omdat hij door bevordering van den bloei der steden de opkomst van den burgerstand begunstigde. Tot die edelen behoorden Gheraert van Velzen, die eenigen tijd door toedoen van den Graaf in de gevangenis had doorgebragt, en Jan van Heusden, wiens dochter de moeder was van ’s Graven zoon Witte van Haamstede. Bij hen voegden zich Amstel en Woerden, meer gedachtig aan vroeger leed dan aan latere gunst. Zij lokten, onder voorwendsel om een ouden twist met den heer van Zuilen bij te leggen, den Graaf naar Utrecht. Amstel wekte hem om ter jagt te rijden, en de verbondenen bragten hun snood opzet ten uitvoer, zooals wij bij Floris V in bijzonderheden zullen mededeelen. Gijsbert vlood met Woerden buiten ’s lands, en het is onzeker, waar en wanneer hij zijn leven geëindigd heeft. Het is niet waarschijnlijk, dat hij zijn Vaderland ooit heeft wedergezien, want al zijne goederen werden verbeurd verklaard, en Amstelland viel ten deel aan graaf Guy van Henegouwen, terwijl er een besluit was genomen, om al de moordenaars tot in het zevende lid van hunne mannelijke na-komelingen te vervolgen. — Arend van Amstel hebben wij reeds genoemd. Hij werd erfgenaam van de goederen van IJsselstein, aanvaardde het wapen van dit geslacht en schijnt zich met den aanslag tegen Floris V niet te hebben bemoeid. Zijn broeder Willem was proost te Utrecht, en zijn broeder Otto gehuwd met eene dochter van heer Willem van Bronkhorst. Arend had vier zonen Gijsbert, Arend, Otto van IJsselstein en Amelis heer van Mijnden. Een der afstammelingen van laatstgenoemde verzocht in 1446 van Filips van Bourgondië verlof, om het wapen van Amstel weder aan te nemen, en hij en zijne nakomelingen schreven zich van Amstel van Mijnden. Ook de geslachten Pater en Ploos van Amstel zijn uit het aloude geslacht van Amstel gesproten. Heijman Jacobz van Ouder-Amstel, in de 15de eeuw burgemeester van Amsterdam, schijnt er desgelijks toe te behooren.
Onder de verdienstelijke mannen van dat geslacht behoort C. Ploos van Amstel, den 4den Januarij 1726 te Amsterdam geboren. Hij leverde uitmuntende prenten, met kleuren gedrukt, naar de schilderijen van oude meesters. Voorts heeft hij uitgegeven: “Aanleiding tot de kennis der anatomie in de teekenkunst, betrekkelijk tot het menschenbeeld” (1783), en “Redevoeringen, gedaan in de teekenAcademie te Amsterdam” (1715). Hij overleed den 20sten December 1798; zijn kabinet werd in het openbaar geveild en bragt meer op dan een tonne gouds.