uitbreken - Werkwoord
1. ergatief zichzelf bevrijden uit gevangenschap
♢ De paarden waren uitgebroken uit de stal.
2. ergatief plotseling beginnen van een oorlog, ramp, ziekte e.d
♢ In 1967 stond de Derde Wereldoorlog op het punt om uit te breken.
3. (ov) het verwijderen van een deel van een gebouw, zoals een muur of een vloer
♢ Deze muur wordt uitgebroken en er wordt een stuk aangebouwd aan de keuken.
Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en breken(werkwoord)
Gepubliceerd op 01-11-2017
uitbreken
betekenis & definitie