Gepubliceerd op 01-11-2017

tweelicht

betekenis & definitie

tweelicht - Zelfstandignaamwoord
1. de tijd van de dag waarop het licht dan wel donker wordt
Het tweelicht komt vroeg in de winter.
2. tussen licht en donker, op de tijd van de dag waarop het licht dan wel donker wordt
Door het tweelicht kon hij enkel de vage contouren van zijn vrienden onderscheiden.

Woordherkomst
Vermoedelijk een zestiende-eeuwse samenstelling van twee en licht.

Synoniemen
[1] schemering, deemstering
[2] deemster, deemstering, schemer, schemering, schemerlicht, schemerduister, schemerdonker, halfduister, halfdonker

Verwante begrippen
deemsteren, schemeren, zonsondergang, avonddeemster, avonddeemstering, avondschemering, vooravond, valavond, zonsopgang, ochtendschemering, ochtenddeemster, ochtenddeemstering, ochtendgloren, ochtendkrieken, ochtendstond, dageraad, crepusculair