spar - Zelfstandignaamwoord
1. (bouwkunde) paal, rechte, dunne stam, vooral als onderdeel van een dak
2. (plantkunde) benaming voor een naaldboom uit het geslacht Picea
Woordherkomst
[1] van het Middelnederlandse woord sparre via het Oudsaksische woord sparro uit Germaans *sparrô en Indo-Europees *(s)par; cognaat met Oudhoogduits sparro > Middelnederduits sparre en Middelhoogduits sparre > Duits Sparren; Middelengels sparre > Engels spar; Oudnoors sparri > Deens spær en Zweeds sparre alle met ongeveer de betekenis paal, vooral als onderdeel van een dak en Albanees shparr, shpardh "soort eikenhout"; mogelijk ook verwant aan speer en versperren
[2] afgeleid van [1]: boom waaruit een spar gemaakt kan worden, mogelijk een (verkorting) van sparrenboom
Synoniemen
[1] spant
Verwante begrippen
[2] den, zilverspar
Gepubliceerd op 02-11-2017
spar
betekenis & definitie