Gepubliceerd op 04-12-2017

nodeloos

betekenis & definitie

nodeloos - Bijwoord
1. zonder noodzaak
De breedsprakige man sprak nodeloos ingewikkeld.

nodeloos - Bijvoeglijk naamwoord
1. zonder noodzaak
Deze man wist weer eens allerlei nodeloze bezwaren te verzinnen terwijl het kan allemaal veel makkelijker en eenvoudiger zou kunnen.
Als je alle nodeloze franje van dit apparaat afhaalt krijg je een machine met maar één knop.

nodeloos - Bijvoeglijk naamwoord
1. paritief van de stellende trap van nodeloos

Woordherkomst
afgeleid van nood met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-

Synoniemen
nutteloos, overbodig, zinloos, overtollig, doelloos