nodeloos - Bijwoord
1. zonder noodzaak
♢ De breedsprakige man sprak nodeloos ingewikkeld.
nodeloos - Bijvoeglijk naamwoord
1. zonder noodzaak
♢ Deze man wist weer eens allerlei nodeloze bezwaren te verzinnen terwijl het kan allemaal veel makkelijker en eenvoudiger zou kunnen.
♢ Als je alle nodeloze franje van dit apparaat afhaalt krijg je een machine met maar één knop.
nodeloos - Bijvoeglijk naamwoord
1. paritief van de stellende trap van nodeloos
Woordherkomst
afgeleid van nood met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
Synoniemen
nutteloos, overbodig, zinloos, overtollig, doelloos
Gepubliceerd op 04-12-2017
nodeloos
betekenis & definitie