Gepubliceerd op 04-12-2017

keil

betekenis & definitie

keil - Bijvoeglijk naamwoord
1. (Jiddisch-Hebreeuws) dronken

keil - Zelfstandignaamwoord
1. (techniek) een blok met één schuine kant, waarmee men iets kan vastklemmen of het wegrollen van bijv. een wiel kan verhinderenEen keg, spie of wig, wordt maar zelden een keil genoemd.
2. (sport), (verouderd) een oude benaming voor de kegel van de kegel- en bowlingbaan
3. (verouderd) een plat (kiezel-) steentje
De keil moet laag over het water scheren, hij zal dan enkele keren uit het water springen.

keil - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keilen
♢ Ik keil
2. gebiedende wijs van keilen
keil!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keilen
keil je?

Woordherkomst
Herkomst: Bargoens (bijvoeglijk naamwoord)
Duits leenwoord (zelfstandig naamwoord)

Synoniemen
[1] keg, spie, wig

Verwante begrippen
[1] deurstopper, klem, klimhaak, [2] bowling, [3] ricochetschot