gebroken - Deelwoord
1. voltooid deelwoord van breken
1. vormt de voltooide tijden
♢ Hij had het gebroken.
2. vormt de lijdende vorm
♢ Het werd gebroken.
3. attributief gebruikt
♢ Het gebroken glas werd opgeruimd.
4. attributief gebruikt
♢ Hij antwoordde in gebroken Nederlands
5. partitief gebruikt
♢ Al die jaren heeft ze iets duisters gehad, iets gebrokens.
6. bijwoordelijk gebruikt
♢ Gebroken en gedesillusioneerd trok hij zich terug.
gebroken - Zelfstandignaamwoord
1. (wiskunde) (verouderd) breuk
♢ Om aldus eene geheele hoeveelheid welke met een gebroken vervoegd is, tot één gebroken te brengen, vermenigvuldigt met de geheel hoeveelheid door den noemer van het gebroken, en voegt het beloop by den teller van het gebroken.
Woordherkomst
voltooid deelwoord van breken en een klinkerwisseling ee-oo (IPAː /e/ - /oː/)
Gepubliceerd op 14-11-2017
gebroken
betekenis & definitie