boeren - Werkwoord
1. het boerenvak uitoefenen
♢ Mijn familie boert al verscheidene generaties.
♢ Er wordt steeds meer biologisch geboerd.
2. een vak uitoefenen en daar inkomsten mee verdienen
♢ Na enkele magere jaren boert de branche weer goed.
3. een boer laten
♢ Hij boert luidruchtig en laat een scheet.
boeren - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boer
Woordherkomst
Afgeleid van boer met het achtervoegsel -en
Gepubliceerd op 10-11-2017
boeren
betekenis & definitie