Van oudsher is de tooneelspeelkunst bij de burgerij van Paramaribo in eere geweest, en daar de bevolking te klein was om beroepskunstenaars te bekostigen, hadden de liefhebbers vrij spel. Drama's en treurspelen vielen steeds het meest in den smaak.
In het journaal van den gouv. Nepveu van 19 Juli 1773 wordt voor het eerst melding gemaakt van een tooneelvoorstelling door eenige liefhebbers, die het treurspel Sabina en Eponia opvoerden. Men zou maandelijks een vertooning geven, hetgeen dienen kon ‘om de ingezeetenen bij deeze fataale omstandigheeden van haaren miserable staat eenigzints te distraheeren’, zooals Nepveu aanteekende. Onder de liefhebbers vond men eenige jonge advocaten en practizijns ‘dat haar teffens voor de Balie kan formeeren’, meende Nepveu. Er waaide toen een wind van antisemitisme over de kolonie, en toen men in 1775 den eersten schouwburg oprichtte, werd aan de Joden geen toegang verleend. Dezen stichtten daarom in het volgende jaar een eigen schouwburg, waartoe ieder zonder onderscheid werd toegelaten op toegangskaarten, die door de contribueerende leden kosteloos werden verstrekt.
Uitgesloten waren alleen de spelers en de beheerders van den anderen schouwburg. Het spel in dezen schouwburg vindt men gunstig beoordeeld in een in 1779 te Londen verschenen geschrift ‘Remarques critiques sur le Tableau Historique et Politique de Surinam, par Mr. Fermin’, van de hand van zekeren Sansini, een Napolitaansch ex-jezuït, die eenige jaren in Suriname had doorgebracht. In 1784 verrees een nieuw gebouw voor deze uitvoeringen. In de laatste jaren van de 18de eeuw kwamen te Paramaribo de tooneel-genootschappen als paddestoelen uit den grond. Op 30 April 1798 vertoonde het genootschap Kunstliefde spaart geen Vlijt ‘ten voordeele der gekwetsten, en weduwen en wezen der gesneuvelde Bataven, die, op den 11den October, 1797, met zooveel roem tegen de Britten gevochten hadden’, het treurspel Brutus, gevolgd door het tooneelspel De Slag op Doggersbank.De netto-opbrengst van ƒ4500, werd naar het moederland gezonden. In 1798 werden twee nieuwe tooneelgezelschappen opgericht; op 18 Aug. Door IJver bloeit de Kunst, op 20 Nov. aan de Saramaccastraat De verrezene Phoenix, niet lang daarna, op 24 Jan. 1799, een nieuw gezelschap onder het motto Kunst wordt door Arbeid verkregen. De namen wijzen aan in welken tijd men zich bevindt. Wat deze liefhebberij-tooneelen hebben vertoond en hoe het met hen afliep, kon niet worden nagespoord. In 1820 vindt men van deze gezelschappen geen melding gemaakt; wèl van drie andere: Oefening kweekt Kunst (een militaire vereeniging) aan de Keizerstraat, De Eendragt, in een ook aan de Keizerstraat gelegen zaal, en De nieuwe verrezene Phoenix, gevestigd aan de Gravenstraat en maandelijks voorstellingen gevende. De oudste Verrezene Phoenix wordt in 1821 weer genoemd, maar de schouwburg moest in 1832 wegens bouwvalligheid afgebroken worden, de nieuwe werd door de R.K. Missie aangekocht en in 1826 tot kerk verbouwd.
De militaire schouwburg is bij den grooten brand van 1821 verwoest. Eenige jaren moest Paramaribo het zonder schouwburg doen, maar in April 1837 kwam het genootschap Thalia tot stand, dat, ten einde een behoorlijken schouwburg te kunnen bouwen, een inteekening opende, die binnen weinige dagen het vereischte bedrag bereikte. In de tweede helft van 1838 werd de eerste steen gelegd, in 1839 was het gebouw, dat 700 toeschouwers kan bevatten, voltooid en op 20 Jan. 1840 had de eerste voorstelling plaats. Opgevoerd werden het tooneelspel De Oostindiënvaarder van Arresto en als naspel Het kamertje van een waschmeisje. Iedere maand werd er een voorstelling gegeven en het tooneel beleefde een tijdperk van bloei. De poging om eenige tooneelspeelsters uit Nederland te doen komen slaagde niet, zoodat het geheel een liefhebberij-tooneel bleef. Als van ouds waren er eenige vrouwen-rollen, die een vast inkomen genoten.
Het bezit van het gebouw, waarvan een afbeelding te vinden is in den Surinaamschen almanak voor 1841 en dat in latere jaren vele verbeteringen heeft ondergaan, was een groote aanwinst voor de stad, omdat reizende tooneel- en operagezelschappen - meest Engelsche, Amerikaansche en Fransche - die de kolonie bezochten daarin een vrij geschikt tooneel vonden. Ook het ‘Hollandsch ensemble’, dat in 1906 de kolonie bezocht, gaf in Thalia zijn opvoeringen. Als uitvoerende vereeniging is Thalia er niet op vooruitgegaan en het is te vreezen dat de bioscopen, waarvan Paramaribo er 3 bezit, hierin geen verandering ten goede zullen teweegbrengen. Het kort na Thalia opgerichte tooneelgezelschap Polyhymnia (Maart 1841) had geen lang leven. In de tachtiger en negentiger jaren der vorige eeuw had een nieuwe opbloei op het gebied van tooneelopvoeringen plaats. Toen ontstonden de tooneelgenootschappen Melpomene, Oefening baart kennis en L'Union fait la Force (een militaire vereeniging), Dillettantenclub en Sociable Dramatic Club, die alle slechts kort geleefd hebben, het lot van vele vereenigingen in Suriname.
Ook Curaçao heeft zijn tooneelgezelschappen gehad. Teenstra, die in 1828 en 1833 het eiland bezocht, beschrijft het tooneelgebouw als ‘een zeer langwerpig vierkante zaal, zoo smal alsof het een breede gang ware en laag onder verdieping’. Het gordijn was versierd met de lier van Apollo en het inschrift: On fait ce qu'on peut, Non pas ce qu'on veut. Van Dissel, die in 1856 op Curaçao kwam, schrijft dat men op Curaçao geen ‘rederijkerskamer of declamatorium’ had en dat alle pogingen, die al eens in het werk gesteld waren om ze op te richten spoedig in duigen vielen. In een later geschrift (van 1868) deelt hij mede dat eenige liefhebbers ‘om het een of ander jaar’ wel eens voorstellingen geven. ‘Deze geschiedden dan in het Spaansch, zooals ook die van de reizende troepen.’ De schouwburg, die aan een particulier behoorde was van hout en verre van ruim. Thans hebben de voorstellingen plaats in het ‘Theater Naar’, een in 1870 voltooid steenen gebouw op Pietermaai.
In 1914 is op Curaçao een bedrag van ƒ22.000 bijeengebracht voor den bouw van een nieuwen schouwburg. Vaste bioscopen heeft Curaçao nog niet.