Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Postspaarbank

betekenis & definitie

Suriname.

De eerste poging om den spaarzin te bevorderen, waarvan melding gemaakt wordt, is de spaarbank door de Surinaamsche Maatschappij van Weldadigheid (zie aldaar) opgericht, maar die in 1872 ophield te bestaan. In 1879 (Gouv. res. van 13 Aug. La

A. no. 29) werd de Koloniale Spaarbank opgericht, die zeer nuttig gewerkt heeft. Bij verordening van 11 Juli 1903 (G.B. no. 44) werd de koloniale Postspaarbank opgericht, die op 1 April 1904 in werking trad, op welken datum de Koloniale Spaarbank in liquidatie ging. Op dien dag bedroeg het aantal inleggers bij deze instelling 7296 met een saldo te goed van ƒ600.677,55.

De liquidatie is op 31 Dec. 1913 beëindigd. Van de postspaarbank verschijnt jaarlijks een afzonderlijk verslag in druk.

Curaçao.

De oudste spaarbank op Curaçao is de in 1850 opgerichte spaar- en beleenbank van Curaçao (zie CREDIETINSTELLINGEN). De postspaarbank werd bij verordening van 9 April 1904 (P.B. no. 43) opgericht, trad in werking op 1 April 1905 en is ten dienste van al de eilanden.

Post telegraaf en telefoon

A. Postdienst.

I. Binnenlandsche dienst.

a. Suriname.

De eerste eigenlijke regeling van de Surinaamsche posterijen dagteekent van 1828 (G.B. no. 15). Een vijftal jaren te voren vinden we melding gemaakt van de hernieuwing der verplichting van schippers tot afgifte van de met hunne schepen in Suriname aangebrachte brieven, pakketten enz. (het medenemen van brievenmalen werd eerst in 1909 - G.B. no. 27 - verplicht gesteld). De heffing van koloniaal port werd voor de eerste maal geregeld in 1847 (G.B. no. 5), maar van een eenigszins volledige regeling van de binnenl. posterij is eerst sprake in 1867 toen bij Gouv. besch. van 8 Jan. bepaald werd, dat de afzenders van pakjes en brieven 10 cent per pakje of brief verschuldigd waren, voor couranten echter niets. Aankomende brieven, die niet afgehaald waren op den dag van aankomst, werden op 't postkantoor te Paramaribo gedeponeerd; die bestemd voor de districten werden afgegeven aan de stations van de districtscommissarissen of aan de maréchaussée. ‘Wenschende het brievenvervoer tusschen Paramaribo en de districten zooveel doenlijk nader te regelen’ vaardigde de Gouv. 19 Oct. 1874 een nieuwe regeling uit; waarin voor 't eerst sprake is van brievenbussen. Het port bleef bepaald op 10 cent per brief of pakje, maar pakken van meer dan 50 gr. gewicht zouden als vrachtgoed beschouwd worden; voor een courant of vel druks werd een port van 2½ cent geheven. Niet afgehaalde poststukken werden voortaan besteld.

Aanteekening was toegelaten tegen 10 cent per brief; dit aanteekenen was het inschrijven in een register a/b van het vaartuig waarmede de brief vervoerd werd. Bij verzending van brieven van de districten naar het buitenl. werd voor het traject tot Paramaribo 5 cent per brief geheven.

Een groote verbetering in de regeling der binnenl. posterij kwam tot stand door de invoering in 1888 (G.B. no. 22) van de regeling op den binnenl. postdienst, welke in 1896 en later in 1907 door nieuwe reglementen vervangen werd, maar waarvan de voornaamste bepalingen toch nog steeds gelden, zooals b.v. die omtrent het monopolie tot vervoer binnen de kolonie van brieven, briefkaarten, gedrukte stukken, monsters en stalen van koopwaren.

Het brievenvervoer strekt zich slechts uit tot papier, perkament, linnen, enz., gewoonlijk voor schrift, teekening of drukwerk gebezigd wordende, De posterij stelt zich niet aansprakelijk voor verlies door vermissing, beschadiging of vertraging ontstaan.

Brieven. Het max. gewicht: 1 K.G. (port: 15 gr. 5 ct., 15-50 gr. 10 cent, enz., 750-1000 gr. 50 cent), ongefr. dubbel, ontoereikend gefrankeerd als ongefr., onder aftrekking der gebezigde frankeerzegels; briefk.: 2½ ct., dubbele 5 ct., drukwerk. max. gewicht 2 K.G., afmetingen 45 cM., port 1 ct. per 25 gram; monsters: max. gewicht 1 K.G., afm. 30 cM. port: 2½ ct. per 50 gr. met een minimum van 5 cent. Aanteekening is verplicht voor brieven, inhoudende gereed geld, edele metalen enz.

Brievenbussen zijn geplaatst a/d postkantoren, de steigers der koloniale vaartuigen, a/d kantoren der districtscomm. enz.

2 uur na aankomst van de buitenl. mail valt het mailschot, daarna is het kantoor nog 4 uur geopend, heeft de afgifte van de poststukken aan degenen die komen afhalen plaats bij oproeping in alfabetische volgorde.

Ingevolge art. 127 v.h. Sur. Reg. regl. is het geheim van de aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven onschendbaar, behalve op last van den rechter en in gevallen bij alg. verordening voorzien. - Het woordje ‘en’ dat in dit artikel meer staat dan in het overeenkomstige artikel 159 der Grondwet heeft in Suriname tot verschil van opvatting geleid. (Zie Handelingen Kol. Staten, verg. van 16 Sept. en 10 Oct. 1907, Handelingen Tweede Kamer 18 Nov. 1907, blz. 478, 479 en 480 en Weekblad v.h. Recht, 29 Nov. 1907).

b Curaçao

Vóór 1858 schijnt de regeling van de posterij in de kolonie Curaçao heel wat te wenschen te hebben overgelaten; toen althans vaardigde de Gouverneur, ‘in overweging genomen hebbende, dat ter wering van de vele misbruiken bij het brievenvervoer, groote behoefte aan een nadere regeling van het Postwezen bestaat’, een publicatie uit ‘Regelende de aangelegenheden van de brievenposterij op Curaçao, met uitzondering nogtans van die op het brievenvervoer naar Nederland met regtstreeksche scheepsgelegenheden en per Engelsche mail’ (P.B. 1858 no. 14). Daarbij behield het Gouvernement zich de uitsluitende bevoegdheid voor om brieven of pakketten, papieren bevattende, naar ‘herwaarts’, d.w.z. naar de Kolonie, gezonden, in ontvangst te nemen en aan de daarop rechthebbenden uit te keeren. Ook belastte het Gouvernement zich met de verzending van die poststukken, ‘blijvende evenwel de bevoegdheid tot verzending, zonder tusschenkomst van het Postkantoor, behalve met gelegenheden door den lande bekostigd, vrijgelaten.’

Het port van brieven, over zee aangebracht, bedroeg 15 cents voor een enkelvoudigen brief (d. i tot 15 wichtjes) tot 30 wichtjes 2 x, 30-50 w.3 x enz. tot 550 wichtjes = 7 x het port. De briefwisseling van Curaçao met Aruba of Bonaire over en weder was vrij van port. Het port voor stalen en monsters bedroeg % van het briefport, terwijl gedrukte stukken, onder kruisband of zoodanig ingesloten, dat de inhoud onderzocht kon worden, vrij van port waren. Ongefrankeerde brieven, enz. konden geweigerd worden; ingeval van onvermogen tot betaling van port kon machtiging worden verleend tot kostelooze uitreiking. Behalve het personeel der posterijen mocht niemand zich inlaten of belasten met de distributie van poststukken. Tegen betaling van ƒ1.- per maand kon men zijn brieven binnen de stad onmiddellijk na aankomst tehuis bezorgd krijgen.

Het door den geadresseerde te betalen port werd op den omslag der brieven enz. aangeduid en bij de uitreiking ingevorderd. Bij vooruitbetaling van het port werd de brief enz. voorzien van een stempel ‘franco.’ De gezagvoerders der schepen, uit zee in de haven van Curaçao binnenvallende, waren verplicht de brieven, enz. onverwijld af te geven aan den postbeambte, die zich daartoe aan boord begeeft. Ook waren de gezagvoerders van uit de haven vertrekkende Nederlandsche schepen verplicht de brievenmalen mede te nemen; bij weigering werden zij niet uitgeklaard. Aanvankelijk moest de ambtenaar der Posterij ‘behoorlijk aanteekeningen houden van al de te ontvangen en te verzenden brieven en derzelver getal en gewigt, met vermelding of zij al dan niet gefrankeerd zijn’. Dit voorschrift verviel echter reeds in 1863. Beslag mocht niet gelegd worden op brieven en pakketten onder berusting van de posterij, behoudens de voorschriften der wet.

Nadat de regeling van 1858 grootendeels vervallen was door het K.B. van 9 Febr. 1882, waarbij het buitenlandsche postverkeer - in afwachting van de totstandkoming van een reglement voor den postdienst in de genoemde kolonie - geregeld werd in overeenstemming met de Nederl. postwet, werd in 1890 het postverkeer in de kolonie Curaçao herzien, waardoor de verordening bevattende nadere regeling van den postdienst der Kolonie (P.B. 1890 no. 6) ontstond, welke regeling, behoudens verschillende wijzigingen en aanvullingen thans (1915) nog van kracht is. - De voornaamste bepalingen van deze verordening en van de uitvoeringsbepalingen zijn: Postkantoren zijn gevestigd te Willemstad (eil. Curaçao), te Philipsburg (St. Martin, Ned. ged.), op St. Eustatius en op Saba en hulppostkantoren op Bonaire en Aruba. Reeders, agenten van stoomschepen, gezagvoerders, enz. die voor vervoer van de post van het Postbestuur betaling genieten, mogen geen andere correspondentiën overbrengen; paketschepen welke als zoodanig vrijgesteld zijn van haven-, lichtbakengeld, mogen geen andere stukken dan die der postadmin. overbrengen. De gezagvoerders der schepen, die eenige plaats in de kolonie aandoen waar een post- of hulppostkant. gevestigd is, zijn verplicht de a/b zijnde poststukken aan de postambt. af te geven, terwijl de gezagvoerders der in de havens der kolonie liggende Nederl. schepen, met vaste vaart tusschen bepaalde plaatsen, verplicht zijn de brievenmalen mede te nemen, welke hun van wege de posterijen ter verzending, worden gegeven. Bij weigering wordt hun geen fortpas verleend en worden zij niet uitgeklaard.

Behalve tegen overtreding van de genoemde voorschriften, zijn straffen voorgeschreven tegen: het namaken of vervalschen van postzegels (frankeer- en portzegels), welke straffen verdubbeld worden, indien de postambt. zich aan de laatstgenoemde misdrijven schuldig maken; tegen schending van het monopolie

der posterijen en het insluiten van particuliere brieven in dienstbrieven, enz. Postwaarden zijn verkrijgbaar aan de post- en hulppostkantoren en, zonder eenige prijsverhooging, bij de door den Gouv. aan te wijzen depothouders, die daarvoor 2% der waarde genieten. - Verder bevat de verordening bepalingen omtrent terugvordering van brieven vóór de verzending, aanteekening van stukken, onbestelbare en geweigerde stukken (rebuten); brievenbussen welke als ‘openbare bewaarplaatsen’ worden beschouwd, zooals de postambtenaren als ‘openbare bewaarders’ worden aangemerkt.

Aanvankelijk werden voor het binnenl. verkeer de volgende porten vastgesteld:

gefrank. brieven: tot 15 gr. 5 ct; 15-100 gr. 10 ct; 100-150 gr.: 15 ct; 250-500 gr.: 20 ct; 500-1000 gr. (maximum-gewicht dat toegelaten was): 25 ct.; ongefr. brieven 5 ct. hooger dan gefrankeerden.

briefkaarten: 2½ cent per enkele kaart;

gedrukte stukken, monsters van koopwaren en documenten: 1 cent per 50 gram. - Het maximum gewicht van brieven is 1 K.G., van gedrukte stukken 2 K.G., van monsters 350 gram; het maximum der afmetingen van brieven onbeperkt; gedr. stukken en documenten: 45 c.M. en der monsters 30 c.M. in lengte, breedte of hoogte.

Sedert 1907 is het port der brieven gewijzigd in: tot 20 gr. 5 ct; 20-100 gr.: 10 ct; 100-250 gr. 15 ct. en verder 5 ct. voor elke 250 gr. meer.

Doordat er betrekkelijk vele zeilvaartuigen tusschen Curaçao, Bonaire en Aruba varen en behalve van de in vasten Gouvernementsdienst varende schoeners (eenmaal per week) zooveel mogelijk van elk betrouwbaar vaartuig gebruik wordt gemaakt tot het overbrengen der post, is de postgemeenschap tusschen die eilanden zeer voldoende; tusschen Curaçao en Bonaire worden zelfs wel 3 tot 4 malen per dag brieven enz. verzonden. Tusschen Curaçao en de bovenwindsche eilanden bestaat veel minder gelegenheid, maar tusschen die eilanden is het postverkeer ook niet van groote beteekenis. Eens in de maand bezoekt het Gouv. vaartuig alle eilanden, terwijl voor het postvervoer tusschen de eilanden verder van elke scheepsgelegenheid gebruik gemaakt wordt, zoowel van binnenlandsche vaartuigen, als die welke naar St. Thomas enz. varen, om van daar per eerste gelegenheid verder naar de bestemming te worden gebracht.

Het postkantoor te Willemstad is vrij belangrijk, omdat daar groote mails naar het buitenland verzonden en van daar ontvangen worden, maar vooral door het zeer aanzienlijke transitverkeer. Dit laatste houdt ook verband met de slechte postgemeenschap in het binnenland van Venezuela, welke gemeenschap daarom veelal over Curaçao onderhouden wordt.

Op Curaçao wordt druk gebruik gemaakt van de gelegenheid om de post aan het kantoor af te halen; er worden geregeld vele ‘loketten’ verhuurd, hetgeen ook blijkt uit de opbrengst van ± ƒ500.- per jaar. Zoodra het schot van het fort valt - het sein dat de mail uit Europa gereed is - wordt het kantoor letterlijk bestormd door de huurders der loketten om de post in ontvangst te nemen. Dit verlicht den besteldienst aanmerkelijk. In de stad zelf, waar 6 à 7 brievenbussen zijn, wordt betrekkelijk weinig van de post gebruik gemaakt; de afstanden zijn daarvoor trouwens te klein, terwijl de telefoon in de behoefte aan lokaal verkeer gemakkelijk voorziet.

Omtrent de onschendbaarheid van het brievengeheim bestaat voor Curaçao ingevolge art. 148 v/h Reg. Regl. dezelfde bepaling als voor Suriname (zie bl. 580).

Nopens het binnenlandsch postverkeer van beide koloniën bevatten de statistieken niet voldoende gegevens om daarvan in cijfers een beeld te kunnen geven.

II. Buitenlandsche dienst.

De eerste eenigszins moderne regeling van de buitenlandsche posterij dagteekent van de toetreding van de beide koloniën tot de internationale postunie (1877). Te voren vinden wij wel melding gemaakt van het Kon. besluit van 6 Maart 1854 tot vaststelling van het port en verder bepalingen omtrent de briefwisseling met de koloniën en bezittingen van het Rijk in de West-Indiën, en van het in hetzelfde jaar uitgevaardigde Reglement op de verzending van brievenmalen tusschen het Rijk en de Nederl. W.-I. Koloniën over Engeland. De considerans van het K.B. - luidende: ‘In aanmerking nemende, dat er thans gelegenheid bestaat tot verzending over Engeland van gesloten brievenmalen tusschen het Rijk en de Ned. Kolonien of bezittingen in de West-Indiën....’ - heeft waarschijnlijk betrekking op den geregelden 14-daagschen maildienst die bestond tusschen Suriname en Demerary van waar de brievenmalen door de Eng. stoombooten naar Europa overgebracht en de betrekkingen met het moederland onderhouden werden.

Het port van de brieven tusschen Nederland en West-Indië en tusschen de koloniën onderling gewisseld, bedroeg 85 cent per 15 wigtjes, waarvan 10 cent voor het Rijk, 10 voor de kolonie en 65 cent voor de buitenlandsche administraties. Reeds in 1858 werd het briefport in het verkeer met Curaçao en onderhoorigheden verlaagd tot 65 cent per 15 wigtjes. De brieven konden, naar verkiezing van de afzenders, gefrankeerd of ongefrankeerd verzonden worden; gedeeltelijke frankeering was niet toegelaten. Aanteekening kostte 50 cent boven het gewone port. Drukwerken onder kruisband verzonden waren onderworpen aan een port van 10 cent per vel of blad. Bij stuksgewijze verzending, d.w.z. niet in gesloten zakken, gold het port, bepaald in de met vreemde administraties of regeeringen getroffen bijzondere overeenkomsten of schikkingen, terwijl op de brieven, waarvan de verzending rechtstreeks met een scheepsgelegenheid tusschen het Rijk en de Koloniën geschiedt, de wet van 12 April 1850 (Stbl. no. 15) van toepassing was. Voor enkelvoudige brieven, bestemd voor militairen beneden den rang van officier en met rechtstreeksche scheepslegenheid verzonden, bedroeg het port, met ingang van 1858, 5 cent.

Reeds in 1865 werd het port van brieven en gedrukte stukken tusschen Suriname en Curaçao, via Demerary en St. Thomas verzonden, belangrijk verlaagd, nl. brieven tot 30 cent per 15 wigtjes en drukwerken tot 7½ per vel of blad. Zooals gazegd werden de Nederlandsche koloniën in 1877 in de Algemeene Postvereeniging opgenomen en van dien tijd dagteekent de meer moderne regeling der koloniale posterijen. Het port werd voor gefrankeerde brieven vastgesteld op 25 cent, voor ongefrankeerde brieven op 40 cent voor elke 15 grammen of gedeelten daarvan;

voor briefkaarten op 12½ cent; voor papieren en bescheiden, monsters (dit is voor het eerst dat van deze soorten van poststukken melding wordt gemaakt), dagbladen, drukwerken en daarmede gelijkgestelde stukken 7½ cent per 50 grammen.

Briefkaarten, dagbladen en andere gedrukte stukken, welke niet of onvoldoende gefrankeerd waren, werden niet verzonden. De frankeering geschiedt door middel van postzegels (zie onder VI). Het aanteekengeld werd verlaagd tot 10 cent. Bij het verloren gaan van aangeteekende stukken werd een schadeloosstelling van ƒ25.- voor elk stuk toegekend.

Gaandeweg werden de porten door de op de achtereenvolgende postcongressen gesloten verdragen verlaagd en werden de bepalingen gewijzigd.

Thans (1915) gelden de bij het postverdrag van Rome (1906) vastgestelde en in 1907 in werking getreden porten en verder bepalingen.

De porten voor het verkeer met a. Nederland en andere landen der algemeene Postvereeniging bedragen:

brieven 12½ cent voor een gewicht tot en met 20 gram en 7½ cent per 20 gram meer; briefkaarten 5 cent per enkele kaart en 10 cent voor een dubbele kaart; documenten, drukwerken en monsters 2½ cent per 50 gram, met een minimum voor de documenten van 12½ cent en voor de monsters van 5 cent voor elke verzending onder een afzonderlijk adres. b. de landen die niet tot de algemeene postvereeniging behooren, brieven 20 cent per 15 gram; briefkaarten (niet toegelaten in 't verkeer met Arabië, Marokko en Thibet) 7½ cent per enkele kaart en 15 cent voor een dubbele kaart (dubbele kaarten zijn niet toegelaten met Abyssinië); documenten 20 cent tot ten hoogste 200 gram en 5 cent voor elke 50 gram meer; drukwerken en monsters 5 cent per 50 gram. Voor ongefrankeerde brieven en briefkaarten in de koloniën ontvangen wordt ten laste van den geadresseerde het dubbele port geheven. Voor ontoereikend gefrankeerde stukken is door den geadresseerde verschuldigd twee maal het ontbrekend port met aanvulling tot 2½ cent of tot een veelvoud daarvan. Ongefrankeerde documenten, drukwerken of monsters worden niet verzonden.

In het verkeer van de Nederl. koloniën met Nederland rechtstreeks overzee - met de z.g. zeepost- golden en gelden nog verlaagde porten, hetgeen voor de W.-I. koloniën daarom van zooveel gewicht is omdat, in tegenstelling met het verkeer van Oost-Indië met Nederland, de zeepost de brieven enz. bijna even snel overbrengt als de mail.

In 1886 bedroeg het port voor brieven 12½ cent per 15 gram; in 1889: voor brieven 10 cent per 15 gram; briefkaarten 5 cent; documenten, gedrukte stukken en monsters 2 cent per 50 gram, met minima over de documenten en monsters. In 1899 ontstond het verschil in port bij verzending uit Nederland naar de koloniën en omgekeerd, n.l. Uit Nederland: brieven 5 cent per 15 gram, briefk. 2½ cent, documenten, gedrukte stukken en monsters 2 cent; terwijl bij verzending uit de Koloniën de porten van 1889 onveranderd bleven. Nadat in 1907 de porten verandering ondergingen in verband met de verhooging van de gewichtseenheid tot 20 gram, werd bij K.B. 15 Jan. 1913 (G.B. no. 7; P.B. no. 8) ook bij verzending per zeepost uit West-Indië naar Nederland het stuiversport voor brieven ingevoerd en het port voor drukwerken en documenten tot 1 cent per 50 gram verlaagd. Dat port geldt sedert 1 Juli 1915 (P. B.no 39) ook voor het verkeer tusschen de kolonie Curaçao en de Ver. Staten van Amerika.

De ontwikkeling van het buitenlandsch postverkeer der beide koloniën kan blijken uit de op blz. 587/9 opgenomen statistisken. Wat Curaçao betreft geeft die statistiek

geen goed beeld van dat verkeer,

1o omdat, in de kol. verslagen de cijfers van de andere poststukken dan brieven en drukwerken niet opgegeven zijn,
2o omdat nu eens worden vermeld de brieven enz. verzonden naar en van een land en via dat land, dan weer naar en van dat land afzonderlijk;
3o omdat de drukwerken eerst in aantal vellen, verder in ‘porten’ en eindelijk in stuks zijn aangegeven.

Verwacht mag worden, dat de porten in het buitenl. verkeer der Alg. postvereeniging op het eerstvolgend postcongres belangrijk zullen worden gewijzigd.

Vóór het postcongres te Weenen (1891) werden de Nederl. koloniën door den afgevaardigde voor Nederland vertegenwoordigd. Sedert zijn de koloniën echter steeds afzonderlijk vertegenwoordigd geworden. Op de congressen te Weenen (1891), Washington (1897) en Rome (1906) trad als vertegenwoordiger op de Heer

J.J. Perk, thans gep. Admin. Chef v/h. Kabt. v/d Min. v. Koloniën. Voor het Congres dat in 1914 te Madrid zou zijn gehouden, maar dat wegens den oorlog uitgesteld is, waren als vertegenwoordigers der koloniën aangewezen de Heeren D.A.v. Ringelestein. Insp. Ind. p.t.t. dienst en W.F. Gerdes Oosterbeek, Comm. Dep. v. Koloniën.

III. Postwisseldienst.

a. Buitenlandsche dienst voor beide koloniën.

De volledige invoering van den buitenlandschen dienst van beide koloniën had eerst in 1892 plaats, toen de koloniën toetraden tot de in het vorig jaar te Weenen gesloten internationale postwisselovereenkomst. (G.B. 1892 no. 27; P.B. 1892 no 12). In 1888 (G.B. no. 2 en 4, 5 en 6; P.B. no. 21,32; 1889 no. 6) was reeds gelegenheid gegeven tot het overmaken door middel van postwissels van gelden uit Nederland naar de W.I. koloniën en omgekeerd uit die koloniën naar Nederland. Aanvankelijk werden de wissels tot geen hooger bedrag dan ƒ150.- toegelaten; in 1891 is dat bedrag op ƒ250.- gebracht; het van den afzender te heffen recht bedroeg voor postwissels uit Nederland naar W.-I. en uit Suriname naar Nederland 20 cent en uit Curaçao naar Nederland 30 cent per ƒ10.- of gedeelte daarvan. In verband met de invoering in 1892 van den dienst met alle tot de postwisselovereenkomst toegetreden landen werden de voorschriften betreffende den dienst tusschen Nederland en W.I. in dat jaar (G.B. 1892 no 33; P.B. no. 28) ingetrokken en gewijzigd opgenomen in de algemeene bepalingen voor het buitenlandsch postwisselverkeer van de W.-I. koloniën (G.B. 1892 no. 34 en 43; P.B. no. 21).

In verband met de wisselkoersen op het moederland werd de koers bepaald waartegen de uit West-Indië naar Nederl. en Ned.-Indië en uit Suriname naar Curaçao en omgekeerd te verzenden postwissels worden afgegeven; die koers is herhaaldelijk gewijzigd. Voor Suriname aanvankelijk bepaald op 101% d.w.z. dat voor ƒ1.- Neder., N.I. of Cur. courant ƒ1.01 Sur. courant moest worden gestort, daalde de koers tot 100½ en werd sedert 1907 op pari gebracht.

Voor Curaçao heeft de koers veel meer geschommeld; oorspronkelijk op 103% vastgesteld, steeg de koers achtereenvolgens tot 103½ , 106, 107½, 109% maar daalde daarna weder tot 101½ %. Gedurende korten tijd is er verschil in koers geweest voor de eilanden Curagao, Aruba en Bonaire en die voor de overige eilanden der kolonie.

b. Binnenlandsche dienst.

Terwijl in Nederland en in Ned.-Indië reeds lang een binnenl. postwisseldienst bestond voordat er aan gedacht werd in het verkeer met het buitenland de gelegenheid tot geldverzending open te stellen, is men tot invoering van dezen dienst in Suriname overgegaan tegelijk met dien voor andere landen dan Nederland de Nederl. Kolonien (1892) en in de Kolonie Curaçao eerst 11 jaren later (1903).

Suriname. Blijkens de considerans van de Res. van 1892 (G.B. no. 40) was ‘reeds lang de behoefte gevoeld om tusschen Paramaribo en eenige districten der kolonie kleine geldsommen over te maken en kwamen daarvoor in de eerste plaats in aanmerking de districten Nickerie, Coronie en Albina aan de Marowijne,’ omdat op die plaatsen ‘de behoefte aan zulken dienst zich het meest doet gevoelen.’ Het maximum-bedrag, waartoe postwissels waren toegelaten, beliep ƒ50.-, terwijl overmaking van een hooger bedrag binnen 14 dagen door denzelfden afzender aan denzelfden geadresseerde niet geoorloofd was. Het recht bedroeg 5 cent van elke ƒ10.- of gedeelte daarvan. In 1896 werd de Res. van 1892 ingetrokken en de regeling van den postwisseldienst opgenomen in het Reglement op den binnenl. postdienst in Suriname (G.B. 1896 no. 49). Nadat met ingang van 1 Jan. 1902 het maximum op ƒ250.- was gebracht, werd in 1907 (G.B. no 75) het Reglement van 1892 vervangen door een nieuw reglement, waarin de bepalingen omtrent de postwissels gewijzigd zijn opgenomen. De voornaamste wijzigingen zijn:

Verhooging van het maximum tot ƒ500.-, intrekking van het verbod om binnen 14 dagen aan denzelfden geadresseerde meer dan het maximum over te maken; verlaging van het recht voor kleine bedragen en wijziging van het recht voor bedragen boven ƒ10.-, n.l. tot en met ƒ5.- 2½ ct, tot en met ƒ12.50: 5 ct., en verder 5 ct meer voor elk bedrag van ƒ12.50 tot ƒ75.- en voorts 5 ct. over elke som van ƒ25.- daarboven.

Curaçao. In deze kolonie werd de dienst eerst in 1903 (P.B. no. 39) maar toen ook aanstonds op modernen grondslag ingesteld; het maximum bedraagt ƒ250.- en het recht is gelijk aan het in 1907 in Suriname ingevoerde recht.

IV. Uitwisseling van brieven en doosjes met aangegeven waarde en invordering van gelden op quitantiën en handelspapier.

Met ingang van 1 Jan. 1909 is Suriname toegetreden tot de op 26 Mei 1906 te Rome gesloten overeenkomst betreffende de uitwisseling van brieven en doosjes met aangegeven waarde (G.B. 1908 no 85) en tot die betreffende den dienst der invordering van gelden op quitantiën en handelspapier (G.B. 1908 no. 86). In verband daarmede werden bij K.B. van 23 Sept. 1908 (G.B. no. 87) algemeene bepalingen betreffende beide diensten uitgevaardigd, waarvan de voornaamste zijn:

a. Uitwisseling van brieven en doosjes met aangegeven waarde.

De maximum waarde, welke de in brieven te verzenden geldswaardige papieren en de in doosjes te verzenden juweelen en andere kostbaarheden mogen hebben, bedraagt 10.000 franken; de brieven met aangegeven waarde zijn onderworpen aan het gewone briefport, het vast aanteekenrecht van 10 cent en aan een recht van verzekering, dat afhangt van het aantal landen of koloniën, die aan het vervoer deelnemen, vermeerderd met het recht voor het vervoer over zee; de doosjes met aangegeven waarde zijn onderworpen aan een port van zooveel maal 25 cent als het aantal landen of koloniën bedraagt, die aan het vervoer deelnemen, vermeerderd met 50 cent voor het zeevervoer en met het recht van verzekering, dat gelijk is aan dat voor brieven met aangegeven waarde. Behoudens geval van overmacht wordt, bij verlies, berooving of beschadiging, aan den afzender of met diens bewilliging aan den geadresseerde, de werkelijke schade tot een maximum van de aangegeven waarde uitgekeerd. In het verkeer met de landen, die zich hebben bereid verklaard tot invoering van een dergelijken dienst kunnen de brieven en doosjes met aangegeven waarde belast worden met een verrekenbedrag van ten hoogste 1000 franken. Het ingevorderde bedrag wordt na aftrekking van een vast recht van 5 cent en van het gewone postwisselrecht per postwissel overgemaakt.

De brieven zijn tot elk gewicht toegelaten en niet aan afmetingen gebonden. Het maximum gewicht der doosjes is 1 K.G. en van de afmetingen: 30 c.M. lengte, 10

c.M. breedte en hoogte.

b. Invordering van gelden op quitantiën en handelspapier.

Ter invordering zijn toegelaten gewone quitantiën, voor voldaan geteekende rekeningen, facturen, wisselbrieven, assignatiën of ander handelspapier, mits zonder kosten betaalbaar. De verzending geschiedt onder angeteekend couvert, dat quitantiën enz. voor ten hoogste 5 schuldenaren mag bevatten tot een totaal bedrag van ten hoogste 1000 franken. Het ingevorderde bedrag wordt per postwissel overgemaakt, na aftrekking van: een vast recht van 5 cent per quitantie, enz., het postwisselrecht en de eventueele zegel- of andere kosten.

In G.B. 1909 no. 7 en 8 zijn de uitvoerings bepalingen van dit K.B. opgenomen.

Tot dusver is de kolonie Curaçao niet tot de voormelde overeenkomsten toegetreden en bestaat de dienst der aangegeven waarde en invordering van gelden daar dus niet.

V. Pakketpostdienst.

a. Buitenlandsche dienst van beide Koloniën.

Het in 1891 te Weenen gesloten internationale pakketpostverdrag werd voor de Nederlandsche koloniën onderteekend onder voorbehoud, dat de invoering van den dienst niet aanstonds behoefde te geschieden. Dit had voor Suriname en Curaçao plaats met ingang van 1 September 1894 (G.B. no. 5, 18, 21 en P.B. no. 8, 10 en 14) Van de uitzonderingsbepalingen van het internationale verdrag werd aanvankelijk gebruik gemaakt om zich niet te belasten met pakketten met aangegeven waarde, verrekeningpakketten, pakketten met expresse bestelling en z.g. hinderlijke pakketten. Toegelaten zijn pakketten tot een gewicht van 3 of 5 K.G. naar gelang van het maximum-gewicht dat in het land van bestemming toegelaten is. Ze mogen

langs geen der zijden de afmeting van 60 c.M. te boven gaan en geen grooter

inhoudsmaat hebben dan 25 d.M3 .; echter zijn pakketten toegelaten die een lengte hebben van 1 M., mits de breedte en dikte niet meer dan 20 c.M. bedraagt (regenschermen, wandelstokken enz.) en in het verkeer met Engeland en de Br. koloniën: lengte ten hoogste 1.065 M. (3 voet en 6 duim Engelsche maat) en lengte en omvang te zamen niet meer dan 1.83 M. (6 voet Eng. maat). - Met de pakketpost mogen niet worden vervoerd: papieren, die het kenmerk eener briefwisseling bezitten; levende dieren (in Suriname wel bijen) en in Curacao ook levende planten; ontplofbare stoffen en andere gevaarlijke voorwerpen; goederen, waarvan de in- of uitvoer in de kolonie verboden is en voorwerpen of goederen, welke in het land van bestemming of in een land waarover het vervoer geschieden moet niet zijn toegelaten en in Suriname bovendien: gemunt geld en opium. Sedert 1895 kunnen ook pakketten gewisseld worden met landen of koloniën niet tot het intern. verdrag toegetreden, maar waarmede, ingevolge bijzondere overeenkomsten of regelingen, rechtstreeks of transito andere landen een pakketpostdienst onderhouden wordt en sedert 1904 zijn, zoowel in Suriname als in Curaçao, pakketten met aangegeven waarde en met verrekening toegelaten tot een maximumbedrag van 500 francs, is het verkeer met de landen, welk zich met de behandeling daarvan belasten.

In verband daarmede mogen pakketten inhoudende goud, zilver en andere kostbaarheden uit Suriname, met bestemming voor landen die zich met aangifte van waarde belasten, alleen verzonden worden met aangifte van waarde. Ten aanzien van goudpakketten - uitteraard een zeer belangrijke zaak voor Suriname waren reeds in 1895, na aanvulling van de verordening op de goudbelasting, bepalingen uitgevaardigd, om ontduiking van de uitvoerrechten van per postpakket verzonden goud tegen te gaan. Die bepalingen hebben vóór de invoering van de aangegeven waarde veel moeilijkheden gegeven, ook van de zijde van de stoomv. Mij. K.W.I. Maildienst.

Het port en de verdere formaliteiten betreffende den buitenl. pakketpostdienst zijn voor de verschillende landen afzonderlijk bepaald.

Het recht van verzekering bedraagt 10 cent per ƒ10.

Voor de verzending van pakketten met de z.g. zeepost tusschen Nederland en Suriname en Curaçao en tusschen die beide koloniën onderling werd in gevolge de alg. bepalingen op het buitenl. pakketpostverkeer een verlaagd tarief vastgesteld, en wel ƒ0.85 tot 1 K.G. ƒ1.20 van 1-3 K.G. en ƒ1.75 van 3-5 K.G. (G.B. 1904 no. 27; P.B. no. 19). Hoewel dit tarief sedert de in werking treding van de bepalingen van het pakketpostverdrag van Rome (1906) hooger was dan het volgens die bepalingen geldend tarief, werd het eerst in 1911 (G.B. no. 28; (P.B. no. 20) verlaagd en wel tot: ƒ0.45 tot 1 K.G., ƒ0.60 van 1-3 K.G. en ƒ0.75 van 3-5 K.G.

De ontwikkeling van het buitenl. pakketpostverkeer van Suriname kan blijken uit de opgaven op blz. 588. De Kol. Versl. v. Curacao geven hiervan geen statistieken.

b Binnenlandsche dienst van de kolonie Curaçao

In Suriname bestaat geen binnenlandsche pakketpostdienst; in de kolonie Curaçao daarentegen is die dienst met ingang van 1 Mei 1906 ingevoerd (P.B. 1906 no. 5 en 14), waarbij gelegenheid werd gegeven voor de verzending van pakketten tusschen de eilanden Curaçao, Aruba, Bonaire, St. Martin N.G., St. Eustatius en Saba onderling. Het maximum gewicht is bepaald op 5 K.G. terwijl de maxima der afmetingen gelijk zijn aan die in het buitenl. verkeer, behalve dat de inhoud slechts

20. d.M . mag bedragen. Ook de bepalingen omtrent hetgeen verboden is ter verzending met de pakketpost zijn ongeveer gelijk aan die in het buitenl. verkeer.

Het port bedraagt 15 cent tot 1 K.G.; 25 cent van 1-3 K.G. en 35 cent van 3-5 K.G. Voor verlies of beschadiging, mits niet veroorzaakt door overmacht of het gevolg van slechte verpakking zijnde, wordt schadeloosstelling verleend naar de waarde, tot een maximum van ƒ2.50 per K.G.

VI. Postwaarden.

a. frankeerzegels.

Terwijl het gebruik van frankeerzegels in Nederland reeds dagteekent van 1852 en in Ned.-Indië van 1864, ging men voor de W.I. koloniën eerst in 1873 tot de invoering daarvan over. Tot de tijdelijke ingebruikstelling van Nederlandsche zegels met overdruk (1900/2) bestonden voor Suriname en Curaçao afzonderlijke typen in verschillende kleuren; van dien tijd af worden zoowel voor Oost- als voor West-Indië dezelfde typen in gelijke kleuren gebruikt. Oorspronkelijk waren alle zegels versierd met de beeltenis van Koning Willem III (naar links gekeerd), maar in 1889/91 werden de zegels van de waarden beneden 10 cent gaandeweg vervangen door z.g. cijfertypen, waarby de beeltenis vervangen is door een groot waardecijfer. Alle zegels zijn getand. Voor Suriname werd de uitgifte van de zegels reeds aanstonds bij een in het Gouv. blad (1873 no. 42) opgenomen Gouv. res. geregeld; voor Curaçao eerst in het Publ. blad van 1892 no. 23. In 1873 werden in de beide koloniën 6 waarden uitgegeven.

In Curaçao werden in 1891:30 ct met 25 overdrukten in 1895 met 2%cent. Beide uitgaven zijn slecht uitgevoerd (Zie Standaardwerk over de postwaarden van Nederland en zijne Koloniën. Deel III en IV. Beschrijving van alle frankeerzegels, portzegels en briefkaarten van de Kolonies ‘Suriname en Curaçao’, van af hunne invoering tot heden. Met 19 platen. Amst. Juni 1895).

In 189% kwamen de zegels met beeltenis van de Koningin (kinderkopje met loshangend haar) in de voormelde waarden van 10 cent en hooger, terwijl in 1900/2 Nederlandsche zegels met zwarten opdruk in gebruik genomen werden

Suriname 50 ct, ƒ1.- en ƒ2.50

Curaçao 12 ½ , 25 ct en ƒ1.50 (n.l. 1.50 op ƒ2.50).

Deze zegels werden reeds spoedig vervangen door drie nieuwe typen, waarvan de cijferzegels (beneden 10 cent) en die van 10 ct t/ben-f1.- in boekdruk en de hoogere waarden in plaatdruk zijn uitgevoerd.

In Suriname werden in 1909 en 1912 in de kolonie zelf gedrukte zegels uitgegeven van 5 cent (1909) en van ½ , 2½, 5 en 12½ cent in 1912 alle met groot waardecijfer. Ten behoeve van de 12½ cent zegels moest een besluit gemaakt worden om de uitgifte van die waarde zonder de beeltenis van de Koningin mogelijk te maken. Voorts zijn in 1912 overdrukken uitgegeven. Een en ander heeft aanleiding gegeven tot ernstige klachten in de Staten-Gen. waarop de Min. van Koloniën geantwoord heeft, dat maatregelen zijn genomen om de uitgifte van hulpzegels te voorkomen.

b. briefkaarten.

Nadat in 1877 briefkaarten zonder zegelstempel waren verkocht, werden die met zegelstempel in 1885 ingevoerd en verkrijgbaar gesteld tegen den prijs van het zegel; dus niet zooals in Nederland tegen ½ cent meer. De kleur van het karton veranderde naarmate van die van het zegel en dit laatste naarmate van het port.

Sedert 1899 worden ook door de particuliere nijverheid uitgegeven briefkaarten toegelaten.



c. portzegels


werden ingevoerd met ingang van 1 Jan. 1886 en wel dezelfde als in Nederland en Ned. Indië in gebruik, maar voor Suriname in paars en voor Curaçao in groen. Aanvankelijk waren ze slechts voorzien van een groot in zwart gedrukt waardecijfer, maar die modellen zijn vervangen door die waarin onder de waarde het, eveneens in zwart gedrukte woord ‘cent’ staat. Tegenwoordig worden zoowel de waarde-aanduidingen, als het woord cent, dus het geheele portzegel, in paars (Suriname) en groen (Curaçao) gedrukt, ten einde de stempelinkt waarmede het zegel vernietigd wordt beter te doen uitkomen.



B.
Telegrafie.

a. Curaçao.

In 1885 verleende de Gouv. van Curaçao aan Graaf Thadée d'Oksza, ten behoeve van de op te richten ‘Telegraafmaatschappij der Antillen’, in 1889 overgegaan op de Société française der télégraphes sous-marins, sedert 1895 ‘Compagnie française des câbles télégraphiques’ te Parijs, voor den tijd van 60 jaren een concessie voor de aansluiting van het eiland Curaçao aan de telegraafverbinding tusschen Venezuela, Haïti en Cuba in aansluiting aan het wereldtelegraafnet. Aan de Maatschappij werd voor den tijd van 25 jaren, d.i. tot 1914, een opbrengst uit het telegraafverkeer met Curaçao gewaarborgd van ƒ45000.- per jaar; hetgeen gedurende den geheelen duur der concessie, dus tot einde 1945, per jaar meer ontvangen wordt moet, tot een maximum van ƒ21000.-, gestort worden in een reservefonds, uitsluitend dienende voor herstelling en onderhoud der kabels, terwijl van hetgeen in een jaar meer dan ƒ66000.- wordt ontvangen, de helft aan de kolonie moet worden terugbetaald, totdat de in vorige jaren van de kolonie genoten bijdragen met een rente van 5½ 's jaars zijn terug betaald. De Maatschappij moest zich onderwerpen, zoowel aan de binnenlandsche verordeningen en dienstreglementen, als aan de bepalingen van het internationale telegraafverdrag van St. Petersburg van 1875 en van het daaruit voortvloeiende dienstreglement (thans van Lissabon van 1908); terwijl voor de kolonie zou worden toegetreden tot de internationale overeenkomst ter bescherming van onderzeesche telegraafkabels in 1884 te Parijs gesloten. Deze toetreding had in 1892 plaats (zie P.B. no. 13/15, 26, 27, 31 van dat jaar).

Draadlooze telegrafie

Tijdens de moeilijkheden met Venezuela (1908) werd ter voorziening van de behoefte aan een middel van gemeenschap tusschen den zetel der koloniale Regeering en de langs de Venezolaansche kust varende Nederlandsche oorlogschepen, op het eiland Curaçao nabij Willemstad een station voor draadlooze telegrafie van het (Duitsche) Telefunken-systeem opgericht. Bedoeld was een tijdelijk station, dat na opheffing der voormelde moeilijkheden weder zou worden opgeheven. Het station voldeed echter zóó goed, dat in 1910 besloten werd het te bestendigen, en tevens om op de eilanden Aruba en Bonaire ook stations, echter van geringere draagwijdte, op te richten. De drie stations zijn elk voorzien van een windturbine-inrichting, ten einde de accumulatorenbatterijen geregeld te laden en daarmede de kosten van benzine uit te sparen; op het eiland Curaçao is de wind echter niet gunstig voor die inrichting. Overigens voldoen de stations, welke tot dusver voornamelijk bezet waren door personeel van de Marine, hetwelk echter binnenkort door burgerpersoneel vervangen wordt, goed. Aanvankelijk waren de kleine stations slechts bestemd voor het verkeer met Curaçao en onderling verkeer, maar sedert midden 1913 is het verkeer met schepen in zee ook toegestaan. Het station op Curaçao is in den loop van 1914 verbeterd door er het fluit-vonkensysteem van Telefunken toe te passen.

Curaçao is toegetreden tot de internationale radiotelegraafovereenkomst van Berlijn (P.B. 1910 no. 22), sedert vervangen door die van Londen van 1912.

b Suriname

De in 1889 voor den tijd van 60 jaren aan de Société française des télégraphes sous-marins (sedert 1895: Compagnie française des câbles télégraphiques) te Parijs door den Gouverneur van Suriname verleende concessie geldt ‘de verbinding van Suriname door een of meer kabels met eenig punt van haar net, in aansluiting aan het internationale telegraafnet waarin de kolonie Curaçao reeds is opgenomen,’ terwijl de Maatschappij zich tevens verbond om, zoo mogelijk een verbinding tusschen Paramaribo en Cayenne (Fransch Guiana) te maken. De kabel tusschen Paramaribo en Martinique kwam in 1890 en die tusschen Paramaribo en Cayenne in 1891 tot stand.

Terwijl de kolonie Curaçao aan de Mij. een bepaalde opbrengst van het telegraafverkeer heeft gewaarborgd, werd haar door Suriname gedurende een termijn van 25 jaren een subsidie verleend van ƒ24000. - per jaar. Hoewel die subsidie-termijn reeds in 1911 is verstreken, wordt het subsidie nog uitgekeerd en zulks blijkens de mededeelingen van den Min. v. Koloniën bij de behandeling van de Surinaamsche begrooting voor 1912 en 1913, op grond van de verklaring van de Mij. dat zij, ten gevolge van het tegenvallen van het verkeer en de groote kosten

aan het onderhoud der kabels verbonden, niet in staat is om de verbindingen met Suriname verder zonder subsidie te exploiteeren. Uit die mededeelingen blijkt voorts, dat overwogen wordt of op een andere wijze, b.v. door middel van draadlooze telegrafie in de behoefte van telegrafische gemeenschap der kolonie, zou kunnen worden voorzien. Hieromtrent is nog geen beslissing genomen. De bij Curaçao genoemde bepalingen der concessie worden ook aangetroffen in de Surinaamsche concessie. Voor Suriname is ook in 1892 toegetreden tot de daar bedoelde overeenkomst van Parijs (G.B. 1892 no. 19 en 24).

C Telefonie.

a Suriname

De hiervoor reeds genoemde verordening van 17 Jan. 1888 (G.B. no. 3) is zoowel van toepassing op telegrafie als telefonie. Spoedig na het uitvaardigen van die verordening werd een ‘Reglement omtrent de door de kolonie

aangelegde telephoonlijnen van Paramaribo naar fort N. Amsterdam en Frederiksdorp, gelijk mede naar Post Leiden, indien deze als quarantaine-plaats gebruikt wordt,’ vastgesteld (G.B. 1888 no. 13). Dit reglement werd, na in 1890 van toepassing verklaard te zijn op de telefoonlijnen op Rust en Werk, Johannisburg en Berlijn en op eventueel nader aan te leggen lijnen, in 1894,1907 en 1911 achtereen volgens vervangen door nieuwe reglementen. Dat van 1911 (G.B. no. 46) is thans -1915 - behoudens eenige in 1913 aangebrachte wijzigingen, nog van toepassing. De telefoondienst der Kolonie staat thans onder den Directeur van Openbare Werken en Verkeer. De Gouv. kantoren zijn dagelijks geopend te Paramaribo van 6 u. 's m. tot 8 u. 's nam. en in de districten van 6 u tot 6 u. (Zondags slechts van 10-12 en 4.30-6 u.) Particulieren kunnen van Gouvernementswege op het net aangesloten worden tegen betaling van ƒ35.- per jaar binnen de bestelkringen van Paramaribo en daarbuiten voor een afstand van ten hoogste 250 M. ƒ50.- welke som voor elke afstand van 75 M. meer met ƒ10.- verhoogd wordt.

Bovendien betaalt de geabonneerde 4 cent per gesprek van 5 minuten. Voor gesprekken van de publieke stations wordt gesprekken-geld berekend van 10-25 ct. per gesprek van 5 minuten.

Einde 1911 bestond het personeel, behalve uit den opzichter voor het telefoonwezen, uit 4 militairen en 14 burgers. Het aantal Gouvernementsaansluitingen bedroeg toen 72, en dat der particuliere aansluitingen 180. -

De ontvangsten van het telefoonwezen beliepen in 1911 bijna ƒ17000. -

b Curaçao

In deze kolonie wordt de telefoon niet door het Gouvernement, maar door een particulier beheerd, die voor den aanleg en het beheer op grond van de verordening van 27 Sept. 1884 (P.B. no. 14) ‘regelende het totstandbrengen van gemeenschap door middel van telephonen voor de kolonie Curaçao’ (sedert vervangen door de reeds hiervoor genoemde verordening van 21 Sept. 1909-P.B. no. 52) betreffende aanleg, exploitatie en gebruik van telegrafen en telefonen in de kolonie Curaçao) concessie heeft verkregen. Bij die concessie, oorspronkelijk verleend aan E. Araujo, werd o.m. bepaald, dat de telefonen ten genoege van den Gouv. moeten worden aangelegd; de tarieven onderworpen zijn aan diens goedkeuring en in 'tijd van oorlog of staat van beleg de telefonen onder het beheer van den Gouv. op den gezagvoerder kunnen worden geplaatst. Het net strekt zich over het geheele eiland Curaçao uit, niet alleen in Willemstad zelf maar ook daarbuiten in de districten zijn de gebouwen en vele particuliere woningen en ondernemingen aangesloten. De abonnementsprijs bedraagt ƒ6 per maand; gesprekkengeld wordt niet berekend; het Gouvernement heft geen cijns van den telefoondienst.

W.F. GERDES OOSTERBEEK.

< >