Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Kokosnoot

betekenis & definitie

COCOS NUCIFERA L. Kokronoto, N.E. Koko, PAP. De kokospalm komt in SURINAME over 't geheel genomen sporadisch voor, uitgezonderd in het district Coronie en in een klein gedeelte van Nickerie, waar de grond en het klimaat bij uitnemendheid voor de cultuur geschikt blijken te zijn.

In de laatste driejaren wordt op Lelydorp (aan den spoorweg) de kokoscultuur krachtig aangemoedigd en in Febr. 1913 is een groote landconcessie tusschen de Cottica en de Marowyne verleend, o.m. voor kokoscultuur op groote schaal.

De kokospalm verlangt een zeeklimaat en een hoogen, voedzamen, zanderigen leemgrond, aan welke voorwaarden genoemde streken voldoen, terwijl de landen langs de rivieren, waar de plantages zijn aangelegd, uit zwaren kleigrond bestaan, welke op den duur voor den kokospalm ongeschikt is. Gedurende de eerste vijf a zes jaren groeien ze wel krachtig door, maar zoodra de palmen vruchten dragen, beginnen ze te kwijnen en sterven. Goede krachtige exemplaren zijn dan ook op die zware kleigronden groote uitzonderingen.

Het district Coronie, waar, volgens de overlevering de plant in 1820 werd ingevoerd - in Suriname echter reeds door van Aerssen Van Sommelsdijk - bestaat voornamelijk van de teelt van kokosnoten; de cultuur wordt alleen als klein landbouwbedrijf uitgeoefend. Overal in Coronie, waar maar een geschikt plekje te vinden is, wordt dit met kokospalmen beplant; aan de cultuur kan echter geen uitbreiding worden gegeven, daar door aanslibbing van het kustland de waterafvoer wordt belemmerd en alleen de hoogste gedeelten in den regentijd voldoende gedraineerd kunnen worden. In Nickerie wordt slechts een klein gedeelte van het district met kokospalmen beplant, hoofdzakelijk op gronden niet ver van de monding van de rivier gelegen; de cultuur is daar van weinig beteekenis en niet eens voldoende om in de plaatselijke behoefte aan noten en olie te voorzien.

De kokospalmen zijn een der schoonste sieraden van het tropenlandschap; zij vormen slanke tot 25 Meter hooge stammen, met prachtige, donkergroene vedervormige bladeren, welke soms 5 à 6 Meter lang en 1 à 1 ½Meter breed worden. Zijn de boomen eenmaal vruchtdragend, dan komt uit elken bladoksel een bloeiwijze te voorschijn, waaraan, al naar de variëteit en den ouderdom van den palm, acht tot dertig noten zich ontwikkelen.

Door de bevolking worden twee soorten onderscheiden nl. de groene en de roode; er bestaan echter een groot aantal sterk uiteenloopende variëteiten, welke zich niet alleen in uiterlijk maar ook door groote innerlijke verschillen, wat betreft gewicht aan vruchtvleesch en oliegehalte kenmerken. Onder goede cultuurvoorwaarden worden de kokospalmen met hun vijfde of zesde jaar vruchtdragend, met hun 12e à15e jaar zijn ze vol productief; de vruchten van jonge boomen zijn grooter, doch als regel minder olierijk dan die van oude boomen. Gedurende een lange reeks van jaren blijft de kokospalm zijn vol productie-vermogen behouden; in Coronie staan palmen, waarvan de oudste bewoners weten, dat zij minstens 60 jaren oud zijn, en die toch nog jaarlijks honderden noten voortbrengen. Het aantal noten, dat een kokospalm per jaar levert is 100-300; gemiddeld rekent men op 150 stuks; bij sommige exemplaren wordt het aantal van 300 nog ver overschreden.

Bij den aanleg van een kokospalmen-aanplant, moet vooral voor een goeden waterafvoer gezorgd worden; staand water is nadeelig en veroorzaakt wortelrot. Voor plantmateriaal kiest men volkomen uitgegroeide, dus volrijpe noten, welke men, voordat zij op de plantbedden worden uitgelegd nog drie a vier weken laat narijpen. De afstand, waarop geplant wordt is 25 bij 30 of 30 bij 30 voet. In Coronie wordt over 't algemeen veel dichter geplant, waardoor de palmen later vruchtdragend worden en te veel uit hun kracht groeien. In de eerste jaren worden tegelijk met de kokospalmen koren en bananen gekweekt, daarna gebruikt men ze als schaduw-boomen voor cacao; een methode, die echter meer en meer in onbruik raakt, daar zij een nadeeligen invloed heeftop den gezondheidstoestand der palmen.

Van den kokospalm worden alle deelen voor het een of ander gebruikt: de bladeren leveren een goede dakbedekking, de bladsteelen worden gebruikt voor brandstof bij het oliekoken, de palmkool, gekookt zijnde geeft een voortreffelijke, op bloemkool gelijkende, groente en in azijn ingelegd een zeer gewaardeerd zuur; van de zijnerven der bladeren maakt men bezems; ze worden ook door jongens gebruikt voor tralies bij het vervaardigen van vogelkooien; het hout, mits van oude boomen, leent zich uitstekend voor het maken van wandelstokken, de vruchtwand (zg. mesocarp) levert een zeer gezochte vezel voor het vervaardigen van borstelwerk, vloermatten enz., van de houtige schaal (endocarp) welke 't vruchtvleesch omsluit maakt men drinknapjes, asch bakjes en dergelijke snuisterijen, al dan niet met snijwerk.

Het winnen van palmwijn uit de bloemstengels is in Suriname onbekend. De kokosnoot in jongen toestand bevat nog weinig vruchtvleesch, maar is dan gevuld met een zoetachtig vocht, kokoswater of kokosmelk genoemd, dat een aangenamen, verfrisschenden drank oplevert. Ook wordt de melk door koking ingedikt tot kasripo (Zie AARDVRUCHTEN). Veelvuldig gebruik van kokosmelk veroorzaakt volgens de meening van sommige Coronianen verslapping der spieren; het jonge, nog zachte vruchtvleesch wordt als afdrijvingsmiddel tegen lintwormen aangewend.

Van de kern, het rijpe vruchtvleesch, wordt copra en kokosnootolie gemaakt.

Het aantal noten kan veilig op twee millioen gesteld worden.

Hiervan wordt een klein gedeelte, ongeveer 250.000, als vrucht naar Paramaribo en de districten uitgevoerd, waar zij een goede markt vinden en vooral door de Javaansche immigranten gekocht worden. Voor de verzending worden de noten bekapt, d.i. van een gedeelte van den buitensten vezeligen vruchtwand ontdaan, en in zakken van 30 noten, ofwel gemerkt en los in kotters verscheept. Het grootste gedeelte wordt in het district door de landbouwers zelf tot olie verwerkt. Men laat de noten na het plukken eerst drie a vier weken liggen; de oliehoudende kern neemt dan nog in dikte toe en laat zich gemakkelijker van het harde houtige omhulsel scheiden. Daarna worden de stukken noot met de hand of met eenvoudige werktuigen geraspt, vervolgens wordt het geraspte in water uitgewasschen, gewoonlijk driemaal achtereen; het met water vermengde moes wordt gekookt tot de olie zich afscheidt. Deze wordt afgeschept en per kerosine blik (18 L.) verkocht. Voor een blik olie gebruikt men gemiddeld 300 noten; jaarlijks worden ongeveer

4000 blikken olie bereid, welke allen in de koloniet geplaatst worden. De prijs loopt van ƒ7.50 tot ƒ14 per blik.

De afval, die bij 't wasschen van het kokosmoes overblijft, wordt gebruikt voor het mesten van varkens.

Copra, dat is het gedroogde vruchtvleesch, wordt in Coronie niet gemaakt; het is voordeeliger voor de landbouwers de noten versch te verkoopen of er olie uit te koken. Kleine partijtjes, meer bereid voor proefzendingen, werden enkele malen uitgevoerd en vonden een goeden afzet; de qualiteit wordt zeer geroemd; de Surinaamsche copra bevat meer vet dan die van Java.

Ziekten en plagen. In Suriname hebben de kokospalmen verschillende plantaardige en dierlijke vijanden. De hartrotziekte welke veroorzaakt wordt door een parasiteerenden schimmel, kwam tot 1909 vrij veel voor; door het tijdig vernietigen der zieke exemplaren is de ziekte thans belangrijk verminderd. Van de dierlijke vijanden zijn schadelijk: aan de bladeren schildluizen (Aspidiotus destructor) en bladrupsen; aan de stammen de neushoornkever (Strategus Aloeus) en houtrupsen, de larven van Castnea Deadalus.

In Juni 1914 werd door den Gouverneur bij de Koloniale Staten eene verordening ingediend ter bestrijding van ziekten in de kokospalmen. De bedoeling is dwingend te kunnen optreden om aangetaste boomen te doen verwijderen.

Op CURAÇAO kan de kokospalm zeer goed groeien. De boom wordt niet zoo groot als in Suriname en leeft niet zoo lang; ook de vruchten zijn kleiner. In de meeste der groote ‘hofjes’ vindt men een meer of minder grooten aanplant. Zoo zijn er op St. Patrick 10000 stuks geplant, waarvan nog ± 4000 over zijn. Betere aanplantingen bestaan op Klein Santa Martha, Groot en Klein St.

Joris en andere plantages. Op Groot Sint Joris plant men voortdurend bij. Op huurgronden ziet men ook een enkele maal een kokospalm. Tot dusver is er op Curaçao voldoende afzet voor alle noten, zoowel voor jonge (liplap, PAP.) als voor volwassen noten. In den regel brengen ze 5 à 7½ cent per stuk op. De bast en de vezels gebruikt men op Curaçao voor verhooging van terreinen, de bladeren voor dakbedekking van hutten.

Litt. J. Bakker, Bijdragen tot de kennis van den kokospalm in West-Indië, Bulletin nr. 41 v.h. Kol. Museum te Haarlem (April 1909) blz. 153-160. - W.H.A. van Romondt, Rapport omtrent eene proefneming met bereiding en verzending van kopra. Bulletin 17 (Juni 1909) v.h. Dept. v.d.

Landb. in Suriname. - Dr. J. Sack, Plantaardige voortbrengselen van Suriname, Bulletin 23 (Maart 1910) v.h. Dept. v.d. Landb. in Suriname, blz. 8. - Kokoscultuur, Suriname, Kol. Nieuws en Advert. blad, 5 Juli 1912. - Kokosnoten in Suriname, Uitg. v.d.

Comm. v.d. Kol. Landb. Tentoonst. te Deventer, 1912. - A.W. Drost, Bestrijding der hartrotziekte en Selectie, Verslag over 1912 v.h. Dept. v.d. Landb. in Suriname.

< >