geb. omstreeks 1794 te Hildesheim (Hannover), overl. te Paramaribo 26 Oct. 1864, studeerde te Göttingen in de geneeskunde en vestigde zich in 1818 als geneesheer te Paramaribo. Door zijn uitgebreide praktijk verdiende hij in korten tijd een aanzienlijk fortuin; een groot natuurvriend zijnde begon hij spoedig botanische en zoölogische verzamelingen aan te leggen.
Ook aan landbouwondernemingen nam hij deel; o.m. beproefde hij - met weinig succes - den aanplant van indigo, op de plantage De Twee kinderen aan de Surinamerivier en op Hannover aan de Parakreek. Ten einde zich geheel aan natuur-onderzoek te kunnen wijden gaf hij in 1840 zijne praktijk op en trok naar het binnenland, keerde echter na eenige maanden wegens ziekte naar Paramaribo terug, waar hij weinig meer aan de medische praktijk deed. (Zie BOTANISCH ONDERZOEK en voorts A. Pulle, An enumeration of the vascular plants known from Surinam, Leiden 1906). Van zijne hand verschenen in 1831 - toen men in Suriname voor de overkomst van de cholera uit Europa vreesde - eenige kleinere geschriften over deze ziekte. Een eigenaardig boek van zijne hand is ‘Over de beschaving van negers in Amerika door kolonisatie met Europeanen’, Amst. 1850, 2 dl.