Het woord polder is, naar men meent, afkomstig van het oud-Friese woord pol, polle of polier, dat betekent een stukje boven het water uitstekend land; anderen echter stellen de betekenis van drassig land op den voorgrond en zoeken verwantschap met ons woord poel.
Onder droogmakerijen werd reeds opgemerkt, dat alle droogmakerijen polders zijn; maar alle polders zijn geen droogmakerijen. Een polder is een stuk land, dat door dijken of kaden zodanig van de omgeving is afgescheiden, dat men er den waterstand kan beheersen. Een polder kan worden aangelegd met tweeërlei oogmerk: ten eerste met het doel binnen een zeker gebied den waterstand te regelen, zoals dat in Friesland en Noord- en Zuid-Holland veel voorkomt, en ten tweede met het oog op landaanwinning, ten einde aangeslibden grond langs de zee of aan de slikken en gorzen der rivieren droog te leggen.
Het eerste geval zal zich vooral voordoen, indien binnen een zeker gebied reeds droogmakerijen en polders zijn en worden aangelegd. Immers al deze werpen hun water buiten hun dijken in de boezems, die, naarmate er meer polders komen, groter gevaar van overlopen opleveren en dus den overigen terreinen slechts de keus laten tussen eveneens inpolderen of tot moerassen worden.
Het tweede geval, inpoldering met het doel land aan te winnen, doet zich vooral bij de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden en aan de Wadden voor. In den regel had men langs de zee en de rivieren reeds dijken, omdat men last van den waterstand had en met het doel overstroming' te keren. Men legde nu om het begeerde stuk een kade of dijk aan, waarin meestal een opening, van een sluis voorzien, waardoor men bij laag water het overtollige water kon spuien en die bij hoog water gesloten bleef. Was (en is) het verschil tussen hoog en laag tij (eb en vloed) groot genoeg, zoals bijv. in Zeeland op vele plaatsen het geval is, dan was het — en is het — dikwijls overbodig zulke polders te bemalen. Waarschijnlijk zijn onze oudste inpolderingen op deze wijze ingericht geworden; immers de windmolens dateren eerst uit de latere Middeleeuwen, toen er reeds lang polders bestonden. Na de toepassing der windmolens heeft het inpolderen en bemalen zich steeds uitgebreid.
De bemaling van een polder geschiedt op dezelfde wijze als onder droogmakerijen is uiteengezet; de polder is doorsneden met sloten, vaarten en tochten, die op de hoofdvaart of boezem uitlopen en vanwaar het water wordt uitgemalen in een waterweg, die op de rivier of op de zee kan lozen, ofwel de hoofdvaart loost op den boezem van een grotere instelling, die zich met de bemaling en waterlozing van dien boezem bezighoudt.
Het aanleggen, bemalen en onderhouden van een polder is natuurlijk iets, dat geld kost en de vraag „wie zal dat betalen” is door alle eeuwen heen van het grootste belang geweest. Het overoude rechtsprincipe in deze landen luidt: „Wien ’t water deert, die ’t water keert” d.w.z. dat degene, die bij het weren van het water belang hebben, voor de kosten moeten opkomen. Dit zijn de eigenaren van den grond in den polder, ingelanden genaamd, over wie de kosten worden omgeslagen, in den regel naar verhouding van de oppervlakte van den grond, dien zij er bezitten. Om de ontvangsten te beheren en de uitgaven te regelen, om het onderhoud van den polder te verzorgen, werken te doen uitvoeren, personeel aan te stellen en de bemaling behoorlijk te doen geschieden; — in een woord voor het beheer van den polder is een bestuur nodig, polderbestuur genaamd, dat de bevoegdheid moet hebben de bijdragen te heffen op de wijze der belastingen, zodat de ingelanden tot de betaling ervan verplicht kunnen worden. In enkele gevallen vertoont de polder overeenkomst met een particuliere instelling en zijn de ingelanden bij contract gehouden tot betaling der polderlasten. In verreweg de meeste gevallen echter is dit niet zo en moet het polderbestuur met het gezag van overheidsorgaan bekleed worden, zoals bijv. het gemeentebestuur dat is.
Dit wordt het, doordat de polder door het Provinciaal bestuur, onder goedkeuring der Koningin tot waterschap wordt verklaard, met een reglement, dat o.a. de organisatie, de bevoegdheden en de wijze van verkiezing van het bestuur behelst. Tot die bevoegdheden behoren onder meer het recht omslag te heffen (polderlasten genaamd), het recht tot vaststelling van verordeningen en het recht op de naleving daarvan toe te zien. De stemgerechtigde ingelanden kiezen in den regel den voorzitter en de overige bestuursleden, dikwijls dijkgraaf of schout en heemraden geheten.
De meeste polders zijn als waterschappen ingericht; er zijn echter ook waterschappen, die niet uit één polder bestaan, maar die zijn ingesteld om zorg te dragen voor een boezem, waarop meerdere polders uitwateren en die b.v. een gemaal beheren, hetwelk dien boezem ontlast van ’t water, dat verschillende polders op dien boezem brengen. De kosten van dat gemaal worden dan over de gezamenlijke polders omgeslagen. Op dezelfde wijze bestaan er ook waterschappen, die een gemeenschappelijken dijk beheren, welke ’n aantal polders tegen het zee- of rivierwater beschermt.
Voorts zijn er waterschappen, die behalve met het beheer van een gemeenschappelijken boezem of een waterkering, tevens belast zijn met het toezicht op de tot hun gebied behorende polderbesturen. Zulke waterschappen noemt men Hoogheemraadschappen; de bekendste zijn Rijnland, Delfland en Schieland.
Het bestuur van deze waterschappen wordt op dezelfde wijze gevormd als dat der waterschappen-polders; het wordt dus gekozen door de ingelanden of door de besturen der belanghebbende polders, tenzij de waterschappen belast zijn met verdediging tegen zeewater of opperwater der rivieren; dan benoemt de Koningin.
Indien in Zeeland een polder, aan het buitenwater gelegen, een dijk heeft, die zoveel van onderhoud kost, dat de polder dit niet kan opbrengen en indien het onderlopen van dien polder voor de aangrenzende polders gevaar zou opleveren of hen zou nopen hun dijken te versterken, dan kan die polder calamiteus verklaard worden en moeten de omliggende polders met bijstand van het Rijk en de Provincie in het onderhoud van dien dijk bijdragen. Dit geschiedt ingevolge besluit van het provinciaal bestuur. Buiten Zeeland kent men geen calamiteuze polders.