De naam „klooster” is afgeleid van het Latijnse claustrum, d.i. een van de buitenwereld afgesloten ruimte. Het is de gemeenschappelijke woonplaats van een vereniging van gelovigen, door de kerkelijke overheid goedgekeurd, die een bepaalde, streng geregelde levenswijze volgt.
Men onderscheidt verschillende orden, welke meestal den naam dragen van den stichter (of stichtster), die gewoonlijk ook de kloosterregels heeft vastgesteld, b.v. Franciscanen, Dominicanen, Clarissen, Benedictijnen enz.Alle kloosterorden eisen van haar leden drie geloften, n.l. gehoorzaamheid, kuisheid en armoede.
Reeds in de eerste eeuwen van het Christendom waren er mensen, die meenden God beter in de eenzaamheid te kunnen dienen dan in het rumoerige leven der wereld. Zij zonderden zich af in de woestijn of in de bossen, afstand doende van alle geneugten der wereld, waar zij een sober leven leidden, geheel gewijd aan gebed en overpeinzing. Dat waren de hermieten — zie aldaar. Later verenigden zich de hermieten tot groepen en zo ontstonden de kloosters en het kloosterwezen.
Als stichters der eerste kloosters worden genoemd de heilige Antonius en de heilige Pachomius; de laatste verzamelde een aantal hermieten om zich heen en bouwde op het eiland Tabenna in den Nijl een klooster; aldaar werd ook een nonnenklooster gesticht ( +/340 n. Chr.).
De strenge regeling van het kloosterwezen en vooral de drie geloften zijn afkomstig van Benedictus van Nursia. Hij was ook de stichter van de orde der Benedictijnen. Van de Christelijke kerken zijn het alleen de Rooms-Katholieke en de GrieksKatholieke, die het kloosterwezen aanvaarden. Overigens bestonden al lang vóór onze tijdrekening bij verschillende Oosterse volken kloosters en monniken. Het Boeddhisme, dat reeds 500 jaar v. Chr. in Indië en Thibet beleden werd, kent kloosters voor monniken en nonnen, wier orderegels veel overeenkomst met die der Christelijke orden vertonen.
De kloosterorden komen hierin met elkander overeen, dat allen op de eerste plaats de zelfheiliging der leden nastreven. We onderscheiden de actieve en de contemplatieve orden. De eersten staan volop in 't practische leven. Ze wijden zich aan parochiewerk, ziekenverpleging, onderwijs en missiewerk, de anderen in afzondering geheel aan gebed en boetedoening. (Contemplatief wil zeggen beschouwend.
Aan ’t hoofd van een klooster staat een overste, die al naar gelang de soort of het karakter van ’t klooster abt, prior, gardiaan of rector wordt genoemd.
Voor zusterkloosters zijn de namen: abdis, priorin of overste.