is de naam voor een nomadisch herdersvolk uit de steppengebieden van Midden-Azië. We rekenen hen tot de Euro-Aziaten, een mengelmoesje van allerlei rassen, die zich reeds in Centraal-Azië gekruist moeten hebben.
Euro-Aziaten wil tevens aanduiden, dat deze volkeren zowel delen van Azië als van Europa bewonen. Behalve de Hunnen behoren o.a. ook de Hongaren, Magyaren, Bulgaren en Finnen er toe.
Oorspronkelijk waren de Hunnen gevestigd in Mongolië, waar ze rondtrokken met hun kudden van weideplaats tot weideplaats. Van de 7de tot de 2de eeuw v. Chr. deden zij herhaaldelijk invallen in China en men vertelt dan ook, dat de bekende Grote Muur gebouwd is, om deze geharde knapen op hun taaie paardjes buiten het rijk te houden, wat nog lang niet altijd lukte.
Maar een feit is het, dat de Hunnen in de eerstvolgende eeuwen hun aandacht naar het Westen gaan richten. Omstreeks 370 verschenen, ze in de Zuid-Russische steppen, versloegen de bewoners daar en zetten zich neer aan de oevers van de Zwarte Zee. Een twintigtal jaren later trokken ze den Kaukasus over en hielden hun intocht in Armenië en Syrië, ook trokken ze steeds verder westwaarts. Tot voor Boedapest kwamen ze; vooral de Hongaarse poeszta trok hen aan.
Onder hun vorst Attila bereikten ze in deze streken in 435 hun grootste macht; daarna verminderde deze snel, ze trokken zich terug en gingen op en onder in andere West-Aziatische stammen.
Van hen wordt verteld, dat ze hun vlees niet kookten of bakten, maar de rauwe stukken onder hun zadel legden, waardoor ze wat murw werden en „met smaak” konden worden genuttigd.