’t Lijkt je doodgewoon, dat we op straat — vooral in den winter — een hoed of muts dragen en je kunt er je misschien nauwelijks indenken, dat er tijden zijn geweest, dat niemand een hoed droeg.
Toch is dit zo. Bij de Grieken b.v. droeg niemand een hoed, uitgezonderd zieken en mensen uit de lagere volksklasse en de slaven. Een man droeg alleen een hoofddeksel op jacht of in den oorlog.
Bij de Romeinen was ’t precies omgekeerd. Daar werden oorspronkelijk de ronde of puntige hoeden alleen gedragen door vrijen en dan nog slechts bij toneelvoorstellingen, godsdienstige plechtigheden enz., zodat de hoed al spoedig beschouwd werd als het zinnebeeld van de vrijheid en de slaven, zodra ze werden vrijgelaten, een hoed cadeau kregen.
De eerste munten, die na het vermoorden van Juhus Caesar door den Romeinsen staat werden geslagen, droegen een hoed tussen twee zwaarden', als teken der vrijheid.
Na den dood van Nero kwamen de hoeden meer en meer in gebruik.
Dat de hoeden in den loop der eeuwen in de verschillende landen ook allerlei vreemde vormen hebben gehad, weet je wel.
Heel dikwijls is in de geschiedenis de vorm of kleur van den hoed het kenteken geweest van een politieke gezindheid; reeds vóór 1848 was in Duitsland een witte vilthoed een teken van democratische neigingen. Ook in de R.K. kerk is de hoed van belang ter onderscheiding tussen de verschillende hoogwaardigheidsbekleders: zo dragen de protonotariï van de pauselijke curie zwarte hoeden met kwasten, de kardinalen rode hoeden met 15, de aartsbisschoppen met 10, de bisschoppen met 6 en de abten met 3 kwasten.
Dat ook overigens de hoed een grote rol speelt bij plechtigheden, blijkt uit de Joodse gewoonte, om bij plechtige gelegenheden zich te dekken, gelijk ook de grandes van Spanje als bizonder voorrecht hadden, dat zij in tegenwoordigheid van den koning een hoed op het hoofd mochten dragen.