Gladiatoren waren zwaardvechters, die in het oude Rome bij de voorstellingen, welke in de circussen en amphitheaters werden gegeven, optraden (zie ook: Circusleven en Amphitheater). Evenals de wagenmenners, waarover we onder Circus vertelden, waren de gladiatoren zelden gewone burgers, maar meestal slaven, al is er dan ook eens een keizer (Domitianus) als gladiator opgetreden.
Voor het beroep van gladiator werden de krachtigsten onder de slaven uitgezocht en dan ondergebracht in gladiatorenscholen. Daar was hun gehele levenswijze er op ingericht, om lenige, strijdvaardige mannen te vormen, want de Romeinen waren veeleisend en alleen langdurige en technisch volmaakte gevechten konden hun goedkeuring wegdragen.
Een gevierd gladiator had een goed leven en het is dus te begrijpen, dat de gladiatoren al het mogelijke deden, om hun tegenstanders te overwinnen. Evenals vele andere mensen in dien tijd waren ook de gladiatoren ervan overtuigd, dat, wanneer ze er om vroegen, de góden hen gedurende hun gevechten zouden bij staan en hun tegenstanders zouden verzwakken.
Deze aanroepingen van de godheid en de vervloekingen aan het adres van hun tegenstanders krasten ze op loden plaatjes, die ze in de arena, waarin ze strijden moesten, in ’t zand wierpen. Vele van deze plaatjes zijn voor ons bewaard gebleven.In de gladiatorenscholen lag echter ook een gevaar voor den Romeinsen staat; het waren namelijk verzamelplaatsen van krachtige, strijdbare mannen, die bijna allen vijanden van Rome waren, want zij waren de slaven, die tijdens de veldtochten de (later overwonnen) tegenstanders waren geweest.
Rome is dan ook werkelijk enige malen door slavenoproeren, waarin de gladiatoren een grote rol speelden, bedreigd geweest.
In ’t jaar 73 voor Christus had de bekendste slavenopstand plaats; de gladiator Spartacus stond aan het hoofd van de opstandelingen. Pas in 71 werden de oproerlingen door Crassus, Caesars vriend, verslagen. De hoger geplaatste Romeinen zagen toen het gevaar der gladiatorenscholen wel in, maar het volk eiste gladiatorengevechten en de regering durfde niet weigeren.