Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Droogmakerijen

betekenis & definitie

, en polders zijn niet hetzelfde. Wel is elke droogmakerij een polder, maar niet elke polder een droogmakerij.

Het grote verschil bestaat hierin, dat droogmakerijen vroegere meren of plassen zijn, terwijl inpolderingen vroeger tot het gebied van de zee behoorden, of langs de rivieren gelegen zijn.

Over deze laatste vertellen we jullie, zoals we reeds bij dijken beloofden, meer onder het woord „Polder”.

Thans nog wat over droogmakerijen. Als men een meer wil droogmaken, werpt men eerst rond dat meer een zwaren dijk op en graaft aan de buitenzijde van dien dijk een kanaal, de z.g. ringvaart. Dit is noodzakelijk, om de verbindingen van het vaarwater. dat vroeger over het meer ging, niet te onderbreken en voorts, om het water, dat men uit het meer maalt, af te voeren.

Vroeger plaatste men daartoe, op de dijken molens, sedert 1837 stoomgemalen (zie: Cruquius) en in den laatsten tijd ook electrische gemalen.

Nu maalt men den plas leeg; als dat gebeurd is, graaft men kanalen dwars door den polder en daar weer kleinere dwarsvaarten loodrecht op en tenslotte weer sloten. De grote kanalen heten hoofdvaarten, de kleinere tochten en de kleinste kavelsloten. Nu kan men den bodem zelf draineren. Hoe krachtiger de gemalen zijn, hoe beter men het water in zijn macht heeft en hoe nuttiger later de bodem gebruikt kan worden. De landbouwgewassen eisen b.v. een lageren waterstand, dan het grasland.

De nieuwere droogmakerijen, waar de krachtige stoom- of electrische gemalen den waterstand, ook bij den grootsten regenval, volkomen beheersen, zijn daarom beter voor landbouw geschikt, dan de oudere.

Zoals jullie wel begrijpen zult, hebben de meeste droogmakerijen een schotelvorm, dat wil zeggen, dat de randen hoger liggen dan het midden. Grote droogmakerijen worden dan vaak in verschillende afdelingen verdeeld, elk met een verschillend waterpeil, het middelste deel natuurlijk het laagste, en zo is het mogelijk, bijna den helen polder voor den landbouw te gebruiken.

Nu kunnen sommigen van jullie misschien nog vragen: „Waarom spreekt men van de droogmaking van de Zuiderzee en niet van de inpoldering?” Omdat de Zuiderzee wordt afgesloten, dus een meer wordt en de stukken, die droog gemalen worden, niet aangeslibd zijn, maar door een dijk omgeven zijn of worden, waarna men ze dan leegpompt.

Lang niet alle meren of plassen komen voor droogmaking in aanmerking.

Eerst stelt men een onderzoek in, of de bodem de droogmaking wel loont. De kosten van de droogmaking moeten natuurlijk geheel of voor een groot deel bestreden worden uit de opbrengst van de drooggekomen gronden en als die voor de cultuur geen betekenis hebben, is de droogmaking nutteloos.

Echter zijn er nog veel andere redenen voor de droogmaking. Een groot meer n.l. kan door den wind in een woeste zee veranderen en dan den oever in de richting, waarheen de wind waait, aantasten. Dit gevaar voor afbrokkeling is mede één der redenen geweest voor de droogmaking van de Haarlemmermeer.

Reeds in de 15de eeuw werd het Limmermeer in Noord-Holland drooggemalen en in de 17de eeuw de Beemster, de Purmer en de Schermer. In de 18de eeuw werden er bijna geen plassen drooggemaakt. In de 19de eeuw, na de uitvinding van de stoommachine, kon men met kans op succes grote meren gaan droogmalen en zo verdwenen achtereenvolgens de Zuidplas, de Haarlemmermeer (1852), het meer waar thans de Prins Alexanderpolder ligt (bij Rotterdam) en het grootste gedeelte van het IJ.

Tot slot hier nog iets over de droogmaking van de Haarlemmermeer.

De Haarlemmermeer bestond oorspronkelijk uit enige kleine meertjes, maar de stormen sloegen de tussenliggende landstroken weg en de zo ontstane grote waterplas vormde een groot gevaar voor de omliggende plaatsen.

In 1836 stond het water tot bij Amsterdam en bij een N.O.-storm zelfs tot in de straten van Leiden. Dit zette den plannen tot droogmaking kracht bij.

Een reusachtige ringdijk werd opgeworpen, meer dan 12 uur gaans lang, en men plaatste drie grote stoomgemalen op den Ringdijk: de Leeghwater bij de Kagerplassen, de Cruquius bij Heemstede, waar ’t Spaarne uit de Ringvaart treedt, en de Lijnden bij Halfweg, die het water door de Ringvaart op het toen nog bestaande IJmeer loosden.

Vier jaren lang duurde het malen, maar toen, in 1852, had men ook 18.000

H.A. grotendeels vruchtbaren grond gewonnen.

Enige jaren liet men de Haarlemmermeer onbewerkt, het werd er een ware wildernis door de vele planten, die er voortwoekerden. Dieven en bedelaars verborgen zich in den polder. Toen pakte men de cultuur flink aan en de Haarlemmermeer werd een van onze beste landbouwgebieden. Koren en suikerbieten zijn er de hoofdproducten. Het wapen van de gemeente Haarlemmermeer toont ons een grote waterplas, waaruit drie gouden korenaren omhoog steken.

De kosten van dit reusachtige werk beliepen 14 millioen gulden en de gronden brachten 9.5 millioen op. Het Rijk moest dus bijspringen, maar de belastingen, die de boeren in den polder betaalden, brachten al heel spoedig de rente van dat kapitaal op en meer.

< >