Hoe ze leven en werken.
Natuurlijk ken je den bever, dat interessante knaagdier met z’n log bruin lichaam, z’n stompen snuit en z’n langen, platten, met schubben bezetten staart, allemaal van een plaatje. Je weet of hebt geweten, dat hij „de bouwmeester onder de dieren” genoemd wordt, dat hij wonderlijke holen en gangen maakt en zelfs dammen bouwt in de rivieren, om het water op peil te houden.
Maar misschien... ben je de helft van al dit bevernieuws alweer vergeten. Bovendien is dit alles zo mooi en merkwaardig, dat het gerust wel eens voor een tweeden keer verteld mag worden. Over de natuur, dit machtige, aangrijpende wonder, dat ons iederen dag omringt en dat we zo heel vaak maar half of helemaal niet meer opmerken, omdat het „gewoon” geworden is, kun je eigenlijk nooit genoeg vertellen en lezen. Want telkens weer merk je, dat het „gewone” toch eigenlijk heel buitengewoon is en dat het je steeds weer stil maakt van diepe belangstelling en bewondering, mits je er met een ontvankelijk hart tegenover staat.
Om nu het wonder van het beverleven mee te genieten, kunnen we helaas niet op een mooien zomerdag naar buiten trekken en in een bosje van wilgen- of elzenhout, vlak bij een riviertje of beek, op onzen rug gaan liggen, en wachten, tot de bevers uit het water opduiken om hun werk te beginnen... om de eenvoudige reden, dat er in ons land geen bevers meer zijn, al heel lang niet meer.
In vroeger eeuwen kwam de bever ook hier voor; je kunt dit nog zien aan namen als Beverwijk en Bevervoorde. Maar dat is lang geleden; de historie meldt, dat in 1799 de allerlaatste bever in de buurt van Deventer werd gevangen. Nu komen de bevers in Europa enkel nog voor in Rusland en Noorwegen; buiten Europa vooral in Noord-Siberië, Labrador, Canada en New Foundland, meest in koude streken dus en bij voorkeur op afgelegen plaatsen, ver van het leven der mensen.
In Labrador hebben natuurvrienden de bevers en hun dagelijks leven en werken van nabij bespied en zij waren een en al bewondering en verrukking over zoveel moois en interessants.
Doe nu eens net als zij: laten we samen in een kleine, smalle cano stappen, die ons zacht en geruisloos in den kristalhelderen morgen zal voeren langs een rivier, midden door de wildernis. Hier is de wijde, wijde ruimte, hier heerst een plechtige, vredige stilte, die een oneindig, immer werkend en woelend leven van plant en dier in zich draagt.
We glijden de rivier af. Aan den oever van een kleine kom zien we een vreemden hoop takken liggen, die er enigszins grijs uitziet. Zouden hier mensen wonen? Neen, we hebben te doen met een beverburcht. We duwen de takken weg en zien op het eerste gezicht, dat die rommelige hoop takken alleen van buiten slordig en rommelig is: als we door het luchtgat naar binnen kijken, zien we, dat het een gezellige boel is: alles is er keurig netjes en ordelijk .ingericht. De burcht is gemaakt van takken, die met klei zijn besmeerd en aaneengemetseld, zodat een echt stevig hol is ontstaan, waar de hele beverfamilie in den winter veilig onder dak zal zijn.
's Zomers, als de zon ook in dit barre land warmte brengt en ook daar alles groeit en bloeit, zodat overvloed van voedsel te vinden is, zwerven de bevers zo’n beetje rond, trekken de rivieren op en af en kruipen hoogstens zo nu en dan eens in een vluchtig gegraven holletje, dat aan de oevers van de rivier wordt gegraven en onder water uitmondt, zodat geen van hun vijanden er hen ziet binnengaan.
Maar in den herfst, zodra het koud begint te worden, ontwaakt in het beververstand de drang, om voor het gezin te gaan zorgen. Alles zal nu in ’t werk worden gesteld, om zo veilig en geriefelijk mogelijk den langen, harren winter door te komen.
De bevervader gaat hierbij niqt over één nacht ijs, zoals je zien zult. Eerst wordt hiervoor een geschikte plaats uitgekozen.
Ten eerste moet er een flinke voorraad voedsel in de buurt zijn: de bever leeft n.I. bijna uitsluitend van boomschors, en dus zoekt de hele familie net zolang, tot ze een jong bosje vindt of een paar sappige wilgen, waar heel wat „beet” aan is. Is dit gevonden, dan bepaalt de bevervader een plek onder water, waar hij de takken brengen zal en eerst daarna gaat hij een winterhut bouwen, meestal een eindje van den oever. En aangezien hij een helen tijd zal moeten werken en zwoegen, voor zijn winterverblijf klaar is, graaft hij eerst gauw een paar vluchtholen, zoals je er een op de tekening ziet. In deze holen kan het gezin zolang slapen, tot het huis klaar is en ook worden ze gebruikt om in te vluchten, als de familie soms plotseling uit haar huis zou worden verdreven. De volgende gewichtige bezigheid is het aanleggen van een dam in de rivier of vijven, waardoor een gedeelte van het water wordt opgestuwd. Dit doet de bever met zijn wonderlijk geheimzinnig instinct, om altijd een plaats te hebben waar zijn wintervoorraad onder water ligt. Want wanneer in't hartje van den winter de rivier heel dik bevroren is, dan moet er tenminste één plek zijn, waar nog voldoende water staat: ten eerste tot berging van de provisie, ten tweede om eens naar hartelust te kunnen rondzwemmen en spelen.
Allereerst zet vader dus zijn onderdanen aan het bouwen van den dam, ’t gewichtigste onderdeel van den helen beverbouw.
Hiervoor worden nu geen takken, maar hele boomstammen afgeknaagd en hierbij gaan de bevers ook alweer heel verstandig te werk. Staat de boom schuin, dan knagen ze hem aan één zijde door, zodat hij denzelfden kant uitvalt, als waarnaar hij reeds overhelde; hebben ze met een mooien rechten stam te doen, dan knagen ze rondom aan alle kanten en dan gaan ze zo nu en dan eens peinzend op hun staart zitten, schuin naar omhoog kijkende, alsof ze wilden berekenen, hoe de stam neer zal komen.
De bomen worden netjes van de takken ontdaan, in gelijke stukken geknaagd van ongeveer twee meter lang en dan in de rivier gesleept. Daar worden ze rechtop in den bodem gegraven en vervolgens, verbonden door riet en takken. Als het netwerk zwaar genoeg is, wordt het helemaal volgesmeerd met klei, zodat het tenslotte zo’n massief bouwwerk is geworden, dat het water er voor blijft staan. Als nu de dam helemaal goed af is — meestal hebben ze er later nog wel eens iets aan te veranderen en te verbeteren — komt het volgende bedrijf: het verzamelen van den wintervoorraad en daarbij komt ’t hele gezin weer te pas. Een grote massa bomen worden geveld en hiervan worden de takken afgeknaagd, die vervolgens naar de rivier worden gesleept, waar ze al gauw naar den bodem zinken. Als de takken neiging hebben, om boven te blijven drijven, drukken de bevers ze met het ene eind in den modder.
Als zijn bomen een eindje van het water afstaan, graaft de bever een kanaal, om ze daar langs te vervoeren, want hij voelt zich altijd in ’t water beter thuis dan aan wal, omdat hij er zich gemakkelijker kan bewegen.
Als de hoop takken in de voorraadschuur groot genoeg is, gaan de bevers beginnen met de winterhut. Terwijl de kleintjes nog steeds provisie blijven aanslepen, beginnen de anderen met het graven van een tunnel, die mid.den uit den vloer der hut omlaag voert door den oever en uitkomt op den bodem der rivier, zodat ze gemakkelijk bij hun voorraad kunnen komen.
De hut of burcht wordt 1 ½ tot 2 ½ meter hoog en 2 tot 13 meter in doorsnee. Moet de woning voor een groot gezin dienst doen, dan wordt ze natuurlijk groter gemaakt dan voor een klein gezin, net als bij ons. De bevers zijn specialiteit in den bouw van grote gezinswoningen, want meestal bedraagt hun kroost wel een twaalf à twintig stuks, waaronder kinderen van twee jaar, van één jaar en pasgeboren bevertjes.
Vlak boven de tunnel komt nu eerst een kleine kamer, die als voorhuis of eetkamer dienst doet. Als de bevers, die van nature keurig netjes zijn, uit de tunnel nat in huis komen, schudden ze hier het water uit hun vacht, voor ze naar boven klauteren, waar hun woonkamer is. Menig mensenkind, dat met een jas vol sneeuw of met modderschoenen de huiskamer binnen komt stuiven, kan hieraan een voorbeeld nemen.
Van het ene eind van het voorhuis loopt een gang schuin omhoog naar de woonkamer en hier wordt weer rondom een bank aangebracht, die bedekt wordt met een dikke laag houtvezels of hooi en waar iedere bever z’n eigen slaapplaats heeft.
Tot slot wordt het dak vervaardigd, mooi gewelfd, zodat de slapende dieren geen gevaar lopen hun kop te stoten bij een onverwachte beweging. Boven in het dak laten ze een luchtgat voor de ventilatie.
Als eindelijk de woning helemaal klaar is, wordt er van voren een dikke laag takken op gegooid, misschien wel om te maken, dat het huis niet zo opvalt en het er dus echt veilig is. Als het gaat vriezen, worden de muren van de hut zó keihard, dat de beverfamilie niet meer zo maar naar buiten kan: ze nestelen zich dan behagelijk in hun winterverblijf en duiken alleen iedereen dag naar beneden, om onder de dikke ijslaag, die de rivier bedekt, den dagelijksen maaltijd van boomschors te gaan halen of te zoeken naar plantenwortels, die een extra lekkernij voor hen betekenen.
’s Morgens helpen ze allemaal mee, om het huis schoon te maken en verder spelen en stoeien ze allergenoegelijkst in hun gezellig hol of rollen zich op, om te gaan slapen.
Wat een leventje, zo’n beverbestaan! Aan alle kanten afgesloten en veilig! Wie doet je wat? Ja toch, er zijn natuurlijk wezens, die ook den bever niet met rust kunnen laten, al zoeken ze hem niet bij voorkeur op in zijn winterverblijf. De otters en wolven zijn des bevers geslagen vijanden en bovenal natuurlijk ook de mens. Anders zou er door onze dames en meisjes niet zoveel beverbont worden gedragen: dat mooie, donzig zachte, dofbruine bont, dat je wel kent. Verder wordt er veel jacht op den bever gemaakt om een olie-achtige vloeistof, die in twee peervormige buidels in de buikholte van het dier wordt gevonden en die vooral vroeger als geneesmiddel werd gebruikt bij kramp en zenuwstoringen; tegenwoordig overigens lang zoveel niet meer.