ook: modul of moduul [Lat. modulus is verklw. van modus = maat]
1 (bouwk.) verhoudingsmaat, maat die als grondslag dient of heeft gediend voor de coördinatie van de afmetingen. Deze afmetingen van de onderdelen hebben dus steeds dezelfde verhoudingen;
2 (wisk.) een term met verschillende betekenissen, o.a.
a het betrekkingsgetal tussen logaritmen met verschillend grondtal, dat is grootheid waarmee vermenigvuldigd moet worden om logaritmen van het ene stelsel in het andere over te voeren;
b ten aanzien van reële en complexe getallen is modulus hetzelfde als absolute waarde;
3 (nat.) betrekkingsgetal; elasticiteitsmodulus, de verhouding tussen de spanning en de rek die daarbij optreedt.