[v. Lat. generalis = tot het geslacht (genus, z.a.) behorend, algemeen]
I zn
1 (mil.) opperofficier (luitenant-generaal, generaal-majoor), veldheer;
2 (rk) algemeen overste van een kloosterorde;
II bn algemeen; hoogste, opper-; generale repetitie, laatste repetitie vóór de opvoering; generale staf, groep officieren die de dienst betreffende de opperleiding van een leger verzorgt.