Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

Gepubliceerd op 14-11-2019

nikker

betekenis & definitie

Door de duivel een pseudoniem te geven, vermijdt men het noemen van zijn naam, waardoor hij niet echt aangeroepen wordt. Daarbij komt dat het geven van spotnamen tevens beheersing impliceert; door de duivel op deze manier te ridiculiseren kon men ongestraft zijn duivelsangst bezweren. “Die groote necker met zijnder soorte die geve u also quaden dach” ‘moge de grote duivel met zijn soortgenoten u een slechte dag berokkenen’, staat in Een schoon Liedekens Boeck [1544]; en in het toneelstuk Crispyn Weezenplaag [1709] stuiten wij op het fraaie citaat “De Nikker moetje de beenen breeken, vermaledyde bedotter” ‘laat de duivel je botten breken, vervloekte bedrieger’. Nikker ‘duivel’ wordt in deze verwensingen op dezelfde wijze gebruikt als duivel. Vooral in de 17de eeuw ontstaan er naast duivel allerlei andere benamingen. Nikker is een Germaans woord dat ‘boosaardige watergeest’ betekende en ‘gekerstend’ werd en als gevolg daarvan de betekenis ‘duivel’ kreeg.

In de Middeleeuwen komen voor dat jou de nekker hale en de nickersou u halen. Overigens kwam in de 15de eeuw de variant necker ook al voor. Nikker komt voor in Bredero’s Spaenschen Brabander. Een enkele maal wordt het woord als eed gebruikt: bij di nikker, maar meestal als uitroep. Bredero verbasterde het woord in de Klucht van de Koe [1611] tot pots-nickel. Andere zeventiende-eeuwse en latere uitroepen met duivelsbenamingen zijn, volgens De Baere (1940), (de) drommel, drommels, drumpel, (de) duycker, duiventer, de droes, de droelie, droes-cop, pieken, pocken, by de bulleman. In de 18de eeuw komt als zelfverwensing ter bevestiging van de waarheid de nicker breek my vry het ruggebeen ‘laat de duivel voorwaar mijn ruggengraat breken’ voor.

In de 18de eeuw komen wij in het toneelstuk De onberaaden Minnaar [1713] van H. van Halmael de bastaardvloek bij honderd duizend tonnen vol nikkers tegen. Ik vermoed dat de basis van deze uitroep is geweest bij gans nikkers ‘bij God en de duivels’.

In plaats van gans, dat niet meer als verbastering van God werd aangevoeld, gebruikte men een ratelend, sonoor klinkend substituut. zie boze, derde maat, droelie, droes, droeskop, drommel, drommelskop, drumpel, duiker, duin, duivekater, duivel, duiventer, duizend, Heintjeman, Heintje Pik, Joost, pikken, vijand.

< >