een vaartuig, dat wordt voortgestuwd door den wind, welke daartoe wordt opgevangen door zeilen (zie ald.). De eerste aanwending van zeilen verliest zich in de vroegste eeuwen.
Uit hetgeen ons van latere toestanden bekend is, toen riemen en zeilen beide in gebruik waren, blijkt dat er twee hoofdsoorten van schepen bestonden: het lange schip of de galei en het ronde- of zeilschip. De galei was weinig afhankelijk van den wind, paarde groote snelheid aan juistheid van beweging en was zeer geschikt voor reizen van korten duur en voor den krijg te water. Zij had echter weinig scheepsruimte tot het laden van koopmansgoederen. Hiertoe bezigde men bij voorkeur schepen, die breeder gebouwd waren, meer diepgang hadden en hoofdzakelijk door zeilen bewogen werden met weinig of geen roeiers. Het Z. heeft in den loop des tijds vele verbeteringen ondergaan. Het oorlogsZ. bereikte in de 18e eeuw het toppunt van volkomenheid in het linieschip.
Ook thans nog nemen de zeilschepen een belangrijke plaats in. In den laatsten tijd worden in Amerika en Duitschland zeilschepen van 10.000 'ton waterverplaatsing bij een laadvermogen van 8000 ton, voerende van 7 tot 5 masten, gebouwd; door eene nieuwe constructie (clippersysteem), waarbij de verhouding tusschen lengte en breedte zich als 8 :1 verhoudt (vroeger 3:1), wordt een vorm aan het schip gegeven, waardoor de snelheid van beweging aanzienlijk vermeerdert. Naar de tuigen worden de zeilschepen onderscheiden in vierkant of langs getuigde; 6-, 5-, 4-masters; fregatten; barken; schoeners; schoenerbrikken; brikken; kotters; koffen; smakken; tjalken enz. Zie ook Zeevaart.