een uitermate vruchtbaar en veelgelezen duitsch romanschrijver, geb. 15 Febr. 1837 te Heiligenhafen in Holstein, stud. in de medicijnen, werd 1868 redacteur der „Schwab. Volkszeitung”, 1869 der „Norddeutschen Zeitung” te Flensburg, ging in 1872 naar Kiel en vestigde zich in 1888 als letterkundige te München.
Van zijn talrijke romans moeten vermeld: Die Namenlosen (3 dln. 1873), Nach hundert Jahren (4 dln., 1873), Nirwana (4 dln., 3de dr., Berk 1901), Barthenia (3 dln. 1877), Vom Römischer Reich deutscher Nation (3 dln. 1882), Versunkene Welten (2 dln. 1883), Metamorphosen (1883), Der Teufel in Schiltach (1883), -4ms den Tagen der Hansa (3de dr. 1902), Doppelleben (1890), Das Bild im Wasser (1898), Um die Wende des Jahrhunderts. 1789—1806 (1899), Heimat (1901), Die fränkische Leuchte (1901); verder heeft men van hem: Gedichte 1869), Lieder aus Frankreich (2de dr. 1873), het episch dichtwerk Die Insel (2de dr. 1878), Aus wechselnden Tagen (1878), Stimmen des Lebens (1881), Ein Skizzenbuch (1884), Im Vorherbst (1890), Holzwegtraum. Ein Sommernachtsgedicht (2de dr. 1893), Der Hohenstaufen Ausgang. Geschichte und Dichtung (1897), Vom Morgen zum Abend (Weim. 1897), de tragediën Dido (Berl. 1870), Juana von Castilien (ald. 1872), Der Kampf fürs Reich (Freiburg 1884). J. beschikt over een zeer sterke en bewegelijke verbeeldingskracht en steekt zijn stof dikwijls in een zeer fantastisch gewaad.
