Vlaamsch kunstenaarsgeslacht.
Jacob van L., was een gevierd portretschilder, die zich eerst te Amsterdam ophield en daarna aan de koninkl. academie te Parijs kwam, waar hij in 1663 overleed.
Zijn zoon, Louis van L., moest ten gevolge van een tweegevecht van Parijs naar Nizza vluchten. Men vindt van hem te Toulouse een mooien Franciscus, eenige andere stukken te Aix in Provenee. Deze had twee zonen, beiden beroemde schilders:
Jean Baptiste van L., in 1684 te Aix geb. en in 1745 ald. overl., die een beschermer vond in den prins van Carignan, die hem in staat stelde om zich te Rome onder Benedetto Lutti te vormen; hij vond er grooten bijval door een voorstelling van de geeseling van Christus (in de kerk Sta.-Maria-della-Scala); in Frankrijk als ook in Engeland, waar hij zich eenigen tijd ophield, verwierf hij zich vooral als portretschilder grooten naam. Zijn jongere broeder, Charles André van L., in 1705 geb., in de schilderkunst eveneens een leerling van Lutti en in de beeldhouwkunst van Legros, hield zich afwisselend te Parijs en te Rome op, maakte grooten opgang, werd in 1751 tot directeur der fransehe academie en in 1752 tot eersten hofschilder benoemd; hij overleed in 1765; tot zijn beste werken behooren: De geschiedenis van St. Augustinus in de kerk des Petits pères te Parijs, de schilderijen in de kerk St. Sulpiee en die in de Galerie des petits appartements. Behalve de genoemden zijn er nog andere leden der familie, die de schilderkunst beoefenden.