Gepubliceerd op 14-03-2021

Tuchtscholen

betekenis & definitie

en Rijksopvoedingsgestichten zijn instellingen, welke deels samenhangen met-, deels voortvloeien uit-, deels geregeld zijn in de drie z.g. Kinder wet ten, die in 1901 onder den min. van justitie, Gort van der Linden, tot stand kwamen.

Deze wetten zijn:

1. De Wet ean 6 Febr. 1901 (S1f.bt. No. 62), tot wijziging en aanvulling van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, omtrent de vaderlijke macht en de voogdij en daarmede samenhangende artikelen, alsmede van een daarmede verbandhoudend voorschrift in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Men noemt deze wet de civiele kinderweb



2. De Wet van 12 Febr. 1901 (MM. No. 63), houdende wijziging in de bepalingen betreffende het straffen en de strafrechtspleging' ten aanzien van jeugdige personen. Men noemt haar de penale kinderwet.
3. De Wet van 12 Febr. 1901 (M.hh No. 64), houdende beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen. Zij wordt genoemd de penitenfiaire kinderwet.

Voor zoover zij op tuchtscholen en rijksopvoedingsgestichten betrekking hebben, bevatten deze wetten in hoofdzaak liet volgende:

I. De civiele kinderwet

a. Als hij, die de ouderlijke macht uitoefent, gewichtige redenen van misnoegen heeft over het gedrag van zijn kind, kan de rechtbank op zijn verzoek en te zijnen koste, na verhoor van het Openb. Ministerie en van het kind, en na verhoor of behoorlijke oproeping van de andere der ouders, wanneer deze de ouderlijke macht niet verloren heeft, dat kind voor een bepaalden tijd doen opnemen in een voor dat doel bij de Wet aangewezen Rijks-inrichting. Hetzelfde recht heeft de voogd. Hij, op wiens verzoek de opneming is geschied, kan haar steeds doen eindigen. De bedoelde rijksinrichting is de tuchtschool,

b. Hij die de ouderlijke macht uitoefent kan, hetzij ten aanzien van alle, hetzij ten aanzien van een of meer kinderen, op verzoek van den voogdijraad (een bij deze wet ingesteld college, waarvan er in ieder arrondissement ten minste één zal zijn, ten einde te waken voor de belangen van kinderen, die zonder verzorgers zijn) of de vordering van het 0. M. van de ouderlijke macht worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, en het belang der kinderen zich niet uit anderen hoofde tegen die ontheffing verzet. De ontheffing wordt niet uitgesproken indien hij, die de ouderlijke macht uitoefent, zich daartegen verzet.

Evenzoo kunnen voogden van de voogdij worden ontheven.

c. Diegene der ouders die de ouderlijke macht uitoefent, kan op verzoek van den anderen der ouders, van een der nadere verwanten van het kind, van den voogdijraad of op vordering van het O. M., van de ouderlijke macht over alle of over een of meer kinderen worden ontzet op grond van misbruik van de ouderlijke macht of grove verwaarloozing van de daaraan verbonden verplichtingen, op grond van slecht levensgedrag en op grond van onherroepelijke veroordeeling wegens eenige nader in de wet genoemde misdrijven of tot eene vrijheidsstraf van 2 jaren of langer.

Evenzoo kunnen voogden van de voogdij worden ontzet.

d. Als een der ouders van de ouderlijke macht is ontzet of ontheven en ook de andere niet in staat, bevoegd of geschikt is om die macht uit te oefenen, of wel Avanneer de voogd van de voogdij is ontzet of ontheven, of wel wanneer een kind geheel zonder verzorging is, voorziet de Rechtbank in de voogdij. Zij is alsdan bevoegd die voogdij op te dragen aan een in Nederland gevestigde instelling, stichting of vereeniging. wier doel duurzame verzorging van minderjarigen is. Aan die instellingen kan voor dat doel subsidie worden verleend.
e. Blijkt aan deze instellingen, die het kind ook in een gezin kunnen uitbesteden, dat het kind is van verdorven en weerbarstig karakter, dan kan op haar verzoek het kind in een rijksopvoedingsgesticht worden opgenomen.

II. De penale hinderwet.

Deze wet heeft belangrijke wijziging gebracht in het thans ten aanzien van jeugdige personen bestaande strafrecht. De bestaande regeling is in hoofdzaken deze:

a. Geen strafrechtelijke vervolging heeft plaats als het feit begaan is door een kind dat den leeftijd van 10 jaren nog niet bereikt heeft. Begaat een kind onder dien leeftijd een misdrijf, waarop gevangenisstraf is gesteld en dat niet alleen op klachte vervolgbaar is of maakt het zich schuldig aan landlooperij of bedelarij, dan kan de burgerlijke rechter plaatsing in een rijksopvoedingsgesticht tot den leeftijd van ten hoogste 18 jaren gelasten.
b. Is het feit begaan door een kind tusschen 10—16 jaren, dan wordt onderzocht of het met oordeel des onderscheids heeft gehandeld. Zoo neen, dan geldt dezelfde regeling, als boven, sub a, omschreven, met dien verstande dat niet de burgerlijke rechter, maar de strafrechter plaatsing in een rijksopvoedingsgesticht beveelt. Zoo ja, dan gelden de gewone straffen, met dien verstande dat alle maxima met V3 worden verminderd.
c. Kinderen, die bij hun veroordeeling jonger dan 14 jaren zijn, worden niet afzonderlijk opgesloten.

Dit stelsel heeft niet voldaan. De overtuiging won meer en meer veld dat vooral ten aanzien van vergrijpen door jeugdige personen gepleegd, de wijze van behandeling van de beklaagden en later van de schuldigverklaarden, gericht moet zijn op verbetering van het individu en dat een doeltreffend optreden der justitie, bij het eerste vergrijp van ©enigszins ernstigen aard, nog menigmaal de kwade neiging waaruit het feit voortkwam, kan onderdrukken en dus den schuldige behoeden voor dieper verderf en tevens de samenleving voor verdere herhaling van strafbare feiten.

Met die eischen houdt het bestaande stelsel geen rekening. Immers zijn kinderen beneden 10 jaren strafrechtelijk niet verantwoordelijk, terwijl zij slechts zeer zelden naar een rijksopvoedingsgesticht worden opgezonden. Voor kinderen tusschen 10—16 jaren, die geacht worden met oordeel des onderscheids te hebben gehandeld, gelden dezelfde straffen als voor volwassenen, behoudens een lager maximum en behoudens dat afzondering (celstraf) niet toegepast wordt op kinderen die jonger dan 14 jaar zijn. Deze laatste zijn zeer gering in aantal, zoodat aan de meeste kinderen korte celstraffen worden opgelegd, die alle opvoedende kracht missen en ook niet afschrikkend zijn. Ook een straf in gemeenschap met anderen is voor kinderen af te keuren, omdat dit hen dikwijls slechter maakt. Ten slotte is het oordeel des onderscheids een moeilijk en onvast criterium.

De penale kinderwet, die betrekking heeft op kinderen beneden 18 jaren, brengt hierin wijziging. Zij gaat uit van het beginsel dat de straf tegelijkertijd 'moet zijn tuchtmiddel en opvoedmiddel, dat aan het kind duidelijk moet worden gemaakt, dat het misdreven heeft en waarin het misdreven heeft, en dat het kind het bewustzijn moet verkrijgen dat het gezag te allen tijde in staat is zijn wil te buigen en de .zedelijke orde te handhaven. In de nieuwe wet is geen leeftijdsgrens bepaald, beneden welke geen strafr. verantwoording bestaat, is gebroken met het criterium van het oordeel des onderscheids en is dus den rechter volledige vrijheid gelaten. Aan zijn beslissing zal vooraf moeten gaan een onderzoek naar het bedreven feit, naar de omstandigheden die het hebben vergezeld, het karakter van het kind, zijn antecedenten en zijn omgeving; naar gelang van een en ander heeft de rechter de keuze tusschen beschikbaarstelling aan de ouders, dwangopvoeding en straf.

Is te verwachten dat de ouders door tucht in huis of de onderwijzer door tucht in de school in staat zijn voldoende maatregelen te nemen om het kind eerbied te loeren voor de wet, dan zal de rechter het kind aan de ouders teruggeven.

Is de rechter van oordeel dat het kind niet ter beschikking van de ouders mag worden gesteld, maar dat zijn karakter alleen door langdurige en stelselmatige opvoeding kan worden verbeterd, of wel is de omgeving van het kind van dien aard dat het voortdurend aan verleiding zal zijn blootgesteld, dan kan de rechter het kind stellen ter beschikking van de regeering. Deze zal het of plaatsen in een rijksopvoedingsgesticht of toevertrouwen aan een particuliere instelling, die het kind in een bijzonder gesticht kan doen opnemen of uitbesteden in een gezin. Zulk een particuliere instelling krijgt daarvoor rijkssubsidie. Deze maatregelen vormen de dwangopvoeding, die duurt zoolang als de regeering bepaalt, en uiterlijk tot den leeftijd van 21 jaren. Het rijksopvoedingsgesticht kan hetzij het kind behouden totdat het of 21 jaren is of eerder geschikt wordt geacht om in de maatschappij terug te keeren, hetzij het na eenigen tijd aan een particuliere instelling ter verdere opvoeding toevertrouwen. Het ligt in de bedoeling dat tot dit laatste zoo spoedig en zooveel mogelijk zal worden overgegaan, zoodat alleen de kinderen die alsnog en bij voortduring bijzonder toezicht en tucht behoeven, meer geruimen tijd in een rijksopvoedingsgesticht zullen verblijven.

Is eindelijk de rechter van oordeel dat het kind niet ter beschikking van ouders en voogden mag worden gesteld, en is ten aanzien van het begane feit het zedelijk bewustzijn van het kind zoowel als zijn verstandelijk vermogen zóó ontwikkeld dat door eenvoudige tuchtmiddelen, met behoud evenwel van de voor ieder kind onmisbare leiding en opvoeding, het besef van zijn verantwoordelijkheid kan worden opgewekt of gesterkt, dan wordt straf opgelegd. Die straf is of berisping of boete of plaatsing in een tuchtschool.

Als berisping wordt toegepast, kan de rechter een proeftijd van 1—2 jaren opleggen met gelijktijdige veroordeeling tot plaatsing in een tuchtschool, welke plaatsing wordt uitgevoerd, indien het kind binnen dien proeftijd opnieuw wordt veroordeeld.

De tuchtschool is de zwaarste straf voor jeugdige personen en wel een straf met opvoedkundig karakter. Zij is bestemd om de jeugdige veroordeelden te gewennen met krachtige hand aan de noodwendigheid zich aan anderer bevelen te onderwerpen en hen te doen gevoelen dat overtreding der zedelijke orde niet alleen schuldbesef medebrengt, maar ook andere onaangename gevolgen van overheidswege.

De plaatsing in een tuchtschool kan ten eerste zijn vervangende straf, d. w. z. komende in de plaats van opgelegde, niet betaalde boete en duurt dan minstens 1 week en hoogstens 1 maand; ten tweede hoofdstraf en duurt dan minstens 1 maand en hoogstens 1 jaar, en ten derde een middel toegepast op verzoek van hem die de ouderlijke macht uitoefent, zonder dat het kind een strafbaar feit heeft begaan (zie hierboven onder de civiele kinderwet).

De penale kinderwet brengt eindelijk verandering in de strafprocedure ten aanzien van jeugdige personen, in hoofdzaak om openbaarheid van behandeling uit te sluiten en om ! te zorgen dat het kind steeds wordt bijgestaan door zijn ouders en door een raadsman.

III. De penitentiaire hinderwet

Deze wet regelt de rijksopvoedingsgestichten en de tuchtscholen, met schrapping van hetgeen in de bestaande wetgeving op eerstgenoemde inrichtingen betrekking heeft. (Wetten van 3 Jan. 1384, St.bl. No. 3 en van 14 April 1886, St.bl. No. 62).

Het aantal, de plaatsen en de inrichting van beide soort van inrichtingen worden bepaald bij kon. besluit.

Iedere inrichting staat onder een directeur of directrice onder toezicht eener commissie. Voor alle inrichtingen tezamen bestaat een algemeen college van Toezicht, Bijstand en Advies, dat benoemd is bij kon. besluit van 23 Febr. 1903. Voorzitter is Jhr. Mr. A. J.

Rethaan Macaré, secretaris Mr. J. P. de Meyere te ’s Gravenhage.

De verpleegden kunnen ’s nachts afgezonderd worden. Zij zijn verplicht deel te nemen aan godsdienstoefeningen en godsdienstonderwijs. In de tuchtschool krijgen de verpleegden lager onderwijs en verrichten zij handenarbeid; in de rijksopvoedingsgestichten ontvangen zij lager- en vakonderwijs.

Voor hun arbeid kunnen de verpleegden beloond worden door vorming van een uitgaanskas.

In beide soort van inrichtingen zijn de volgende disciplinaire straffen geoorloofd:

1. Onthouding van voorrechten, bijv. bezoek, brieven ontvangen en schrijven;
2. brood en water;
3. opsluiting in cachot;
4. sluiting in de boeien.

Om de uitvoering der kinderwetten mogelijk te maken is bij de wet van 7 Dec. 1903 (St.bl. No. 312) voor de aanvankelijke stichtingskosten van 5 tuchtscholen een voorloopig bedrag van f 78.000 beschikbaar gesteld. Bij de toelichting op deze wet heeft de minister uiteengezet zijne voornemens ten aanzien van de rijksopvoedingsgestichten en van de tuchtscholen. Nieuwe rijksopvoedingsgestichten zullen voorloopig niet gebouwd worden.

De bestaande (n.l. voor jongens op den Kruisberg bij Doetinchem, te Alkmaar, en Veldzicht te Avereest, voor meisjes te Montfoort) welke plaats bieden voor 600 jongens en 100 meisjes, zullen worden aangepast aan den nieuwen toestand. Een beslissing of nieuwe rijksopvoedingsgestichten moeten gebouwd worden, zal genomen worden als meer ervaring met de kinderwetten is opgedaan, ook ten aanzien van hetgeen in dit opzicht door particuliere instellingen zal worden verricht.

Voorloopig zijn er gebouwd 4 tuchtscholen voor jongens, n.l. onder Velzen, onder Ginneken, bij Nijmegen en onder Haren, benevens 1 tuchtschool voor meisjes onder Zeist. De bouwkosten zijn geraamd op f 190.000 voor iedere school. Nader zal overwogen worden of het ook noodig is een afzonderlijke tuchtschool te bouwen voor de meest verdorven kinderen.

In iedere tuchtschool zal plaats zijn voor 50 verpleegden. Het personeel (waaronder directeur, 4 onderwijzers, 2 werkmeesters enz.) zal deels in, deels buiten het gebouw wonen. De noodige woningen zullen bij de school gebouwd worden.

Iedere tuchtschool zal verdeeld worden in 4 klassen.

De eerste klasse is bestemd voor de nieuwinkomenden, die daar naar omstandigheden langer of korter tijd blijven, met dien verstande dat dit verblijf in den regel hoogstens één maand zal duren. In deze klasse worden de verpleegden in volstrekte afzondering gehouden, zoowel van de overige klassen als van elkander. Zij verblijven ieder in een eigen vertrek, waarbij een afzonderlijke open ruimte behoort. Zij ontvangen daar schoolonderwijs en verrichten handenbezigheid, afgewisseld door lichaamsoefeningen en lectuur.

In de tweede klasse gaan de verpleegden bij ontslag uit de eerste over; zij blijven er minstens 3 maanden, voor zoover hun straf niet eerder eindigt. De verpleging geschiedt gemeenschappelijk. Deze klasse ontvangt schoolonderwijs en verricht handenarbeid. Als ontspanning wordt toegestaan: wandelen op het gestichtsterrein, gemeenschappelijke lichaamsoefeningen, lectuur.

De derde klasse is bestemd voor hen die in de tweede zich goed gedragen hebben. Zij blijven daar, mits hun gedrag goed blijft, tot hun ontslag. Ook in deze klasse wordt schoolonderwijs gegeven en handenarbeid verricht. Zij genieten er meer vrijheid dan in de tweede klasse en ook meer ontspanning.

De vierde klasse is bestemd voor hen die zich in de tweede niet goed hebben gedragen. De duur van het verblijf aldaar regelt zich naar het gedrag. Het verschil in behandeling, vergeleken met die in de tweede en derde klasse, ligt vooral in de mindere vrijheid, de afzondering van anderen en de onthouding van briefwisseling en bezoek.

Kleeding en voeding zijn voor de verschillende klassen dezelfde. De nachtverblijven van de tweede, derde en vierde klassen bestaan in een afsluitbare chambrette voor ietleren verpleegde; zulk een chambrette is een vertrekje, dat een onderdeel van een zaal vormt, met tot aan de zoldering doorloopende zij- en achterwanden, en welks voorzijde wordt gevormd dooi een glazen deur.

Ten aanzien van de litteratuur over dit onderwerp kan worden verwezen naar een verhandeling van Jhr. Mr. Engelen, opgenomen in het stenographisch verslag van het in 1904 te ’s Gravenhage gehouden congres voor kinderbescherming, en naar de brochures van J. R. Snoeck Henkemans en J. Haafkens, resp. getiteld: Wat goeds brengen de kinderwetten? en Wat moeten ouders en voogden weien van de tuchtscholen ?



Henry Theodor Tuckerman

amerikaansch schrijver, 1813—71; reisschetsen (Italian sketch-book), letterkundige en kunstkritieken (Artist life, Book of the artists, 1867, Characteristics of literature, 1859—61, Biographical essays, 1857) en Poems (1864).

< >