(of Siegbert) nederlandsch philoloog, geb. te Leeuwarden, Dec. 1684, studeerde te Leiden in de godgeleerdheid, was 1710—20 predikant te Stad aan ’t Haringvliet, daarop lector in het grieksch aan de hoogeschool te Leiden en sinds Dec. 1721 hoogleeraar aldaar, waar hij 27 April 1742 overl. Hij schreef in het nederlandsch een voor de kennis der letteren, staatkundige geschiedenis, penningkunde enz. van de Ouden belangrijk werk, getiteld: Algemeene Historie der Zaken in Azië, Afrika en Europa, en in derzelver koningrijken, landschappen, staten en steden, sedert het ophouden der fabel-eeuwe tot op de heerschappij van Karel den Gr ooien, en tot den tijd doorgaans de middel-eeuw genaamt, voorgevallen, met meer dan duizent historiepenningen verrijkt en opgeheldert (3 dln., Den Haag 1736—39).
Verder bewerkte hij uitgaven van werken van Tertullianus, Flavius Josephus, Eutropius, Orosius, Censorinus enz..