de beroemdste der vlaamsche schilders, geb. in Juni 1577, waarschijnlijk te Siegen in het Nassausche, zoon van een antwerpschen advocaat en raadsheer, die gedurende den strijd tusschen Nederland en Spanje met zijn gezin naar Duitschland gevlucht was en aldaar in liefdesbetrekking had geleefd met Anna van Saksen, echtgenoote van Prins Willem van Oranje, werd tot zijn 10de jaar te Keulen opgevoed, waar zijn vader in 1587 overleed. De weduwe R. keerde naar Antwerpen terug, waar haar zoon bij de weduwe v. d. graaf de Lalaing als page geplaatst werd.
Daar echter deze betrekking hem weinig behaagde, willigde zijne moeder, tegen haren zin, zijn verlangen in om zich aan de schilderkunst te wijden, in welke eerst Theod. Verhaegt en vervolgens Adam van Gort en Otto van Veen zijn leermeesters waren. In 1600 begaf hij zich tot voltooiing zijner studiën naar Italië. Spoedig trad hij hier als hofschilder in dienst van den hertog van Mantua, Vienzo Gonzaga, die hem toestond herhaalde reizen naar Rome te maken. Hier schilderde R. de beste stukken uit zijn eersten tijd. In dienst van den hertog maakte hij een reis naar Madrid, waar hij onder anderen het portret van Philips III vervaardigde. Het bericht der ziekte zijner moeder deed hem in 1608 naar Antwerpen terugkeeren. Hij trad nu in dienst van den aartshertog Albert, gouverneur-generaal der Nederlanden, .vestigde zich te Antwerpen en huwde aldaar in 1609 met Elisabeth Brandt. De werken, welke hij te Antwerpen voor kerken vervaardigde, onder welke zijn bekende Afneming van het kruis, verhoogden zijn roem in die mate, dat Maria de Medici, koningin-weduwe van Frankrijk, hem in 1620 opdroeg het voor haar gebouwde paleis de Luxembourg op te luisteren door schilderijen, die de merkwaardigste gebeurtenissen uit haar eigen leven zouden voorstellen. In 1625 had R. deze, ten getale van 21, met behulp zijner leerlingen voltooid en bracht za naar Parijs. Hier leerde hij den hertog van Buckingham kennen, die zijn portret door R. liet schilderen en aan wien hij een gedeelte zijner verzameling van schilderijen, beeldhouwwerken en andere kostbare voorwerpen voor een aanzienlijke som verkocht. Tevens deed de hertog pogingen om door bemiddeling van R. den tusschen Spanje en Engeland gerezen twist door een spoedigen vrede te beslechten. In 1628 werd R. dien ten gevolge door de infante naar Spanje gezonden, waar hij het vertrouwen des konings won en belangrijke schilderwerken uitvoerde, en in 1629 naar Londen, waar het hem gelukte den vrede tusschen Philips IV en Karel I tot stand te brengen. Door de beide vorsten werd hij met eerbewijzen overladen. Na den dood zijner vrouw in 1626 huwde hij in 1630 de 16-jarige Helena Forman, die hem later meermalen tot model diende. Daar de groote vorsten van Europa hem met bestellingen overlaadden, had hij reeds in 1622 een groote schilderswerkplaats geopend en maakte zelf alleen de schetsen, terwijl hij de uitvoering aan zijn leerlingen overliet. R. stierf in 1G40 en werd met vorstelijke pracht in de St. Jacobskerk te Antwerpen begraven. Hij liet een groot vermogen na en zijn kunst-kabinet bracht groote sommen op. Hij paarde aan fijne beschaving groote scherpzinnigheid, levendige verbeeldingskracht, sterk geheugen (hfj sprak zes talen) en groote vaardigheid in de kunst. Tegenover den, in zijn tijd in de nederlandsche schilderkunst heerschenden manieristischen smaak was het zijn streven natuur en waarheid dichter nabij te komen. Hij vormde zich een geheel oorspronkelijken eigen stijl; hij nam zijn onderwerpen uit den bijbel, de legende en de geschiedenis; hij schilderde allegoriën, veldslagen, jachten, genre-stukken, bambocciaden, landschappen enz. Het levendige, sterk dramatische trok hem aan; slechts zelden is hij dieper ol fijner van opvatting. De gebreken, die men in zijn stukken heeft aangewezen, vinden meerendeels hun verklaring in den smaak van zijn tijd. De groote gemakkelijkheid en vlugheid, met welke R. arbeidde, deden hem een verbazend aantal stukken, men schat die op 2— 3000, voortbrengen, die allerwege verspreid zijn. De dom te Antwerpen heeft zijn Afneming van het kruis, dat voor zijn meesterstuk gehouden wordt, de Oprichting van het kruis, en de Hemelvaart van Maria. In de St.-Jacobskerk prijkt boven zijn graf een zijner beroemdste schilderijen, de H. Maagd met eenige heiligen. Het museum te Antwerpen heeft o.a. zijn van ’t kruis afgen. Verlosser (le Christ a la paille) en Christus aan ’t kruis tusschen de boosdoeners. Hoewel R. in 14—16 dagen een groot altaarstuk voltooide, laat het zich niet ontkennen dat ook de op zijn naam erkende stukken slechts voor een zeer klejn deel door hem zelven bewerkt zijn. In zijn werkplaats vormden zich vele jonge schilders tot groote meesters, die zijn opvatting, techniek en koloriet voortplantten. Tot het groote aantal zijner leerlingen behooren: A. v. Dyck, Jacob Jordaans, C. de Crayer, Th. v. Tuiden, M. Pepyn, A. Diepenbeek, C. Schut en E. Quellinus; als dier- en jachtenschilders treden in zijn voetstappen F. Snijders, P. en S. de Vos, J. Fyt; als schilder van genre- en herbergtooneelen D. Teniers; als landschapschilder Uden, enz. Hij vormde ook een school van graveurs en houtsnijders. Nieuwste literatuur: Génard (1877), Gachard (1877), Rooses, Uoeuvre de jR. (5 dln. 1892), Goelen v. Ravensburg, B. und die Antïke (1882), Rosenberg, R.briefe (1881), dezelfde, R.-stecher (1893), Burckhardt, Erinnerungen cm B. (2de dr. 1898), E. Michel, Rubens (Parijs, 1900).