Scandinavisch geschiedvorscher, geb. 15 Dec. 1810 te Christiania, habiliteerde zich aldaar 1837 voor geschiedenis en werd 1841 gewoon hoogleeraar. Van 1858—61 was hij te Rome en werd vervolgens tot historiograaf benoemd.
Hij overleed 25 Mei 1863 in Rome en werd neven de piramide van Cestius begraven. Zijn hoofdwerk is Det Norske Folks Historie (afd. I, 4 dln., Christiania 1852—69; afd. II, 2 dln., 1862— 63). Aan dit werk waren de uitgaven van ver• schillende bronnen voor de oud-noorsche geographie en geschiedenis, de grondige Eistoriskgeographisk Beskrivelse over Kongeriget Nor ge i Middelalderen (Chriistiania 1849) en twee voortreffelijke kaarten van Noorwegen (1845 en 1848) voorafgegaan. Van zijn philoiogische werken dienen de spraakkunsten der runentalen (1848), der oud-noorsche en der gotische taal genoemd te worden, waarbij zich Nordmoendenes Gudelcere i Eedenold en verschillende uitgaven van oud-noorsche taaloverblijfselen aansluiten.
Ook ondernam hij met Keyser de complete critische uitgave van Norges gamle Dove (3 dln., Christiania 1846—49). Van 1856 —60 gaf hij het tijdschrift „Norsk-Maanedsskrift” (dl. 1—6) uit. Een verzameling van zijn Samlede Afhandlinger, dl. 1—4 (Christiania 1873—76) werd na zijn dood door G. Storm op staatskosten uitgegeven. ,
