of spaansche Armada, naam van een vloot door Philips II in stilte uitgerust om daarmede Engeland en de met dit rijk tegen Spanje verbonden Nederlanden voor goed te fnuiken. Zij bestond uit 140 voor het meerendeel zeer groote schepen met 32.000 man en 2600 kanonnen, onder bevel van den hertog van Medina-Sidonia, een man van groot aanzien, doch geheel ongeschikt.
Bij Plymouth stuitte zij op de engelsche vloot, die in het geheel 200, meest kleine schepen telde en door de admiraals Howard en Drake werd aangevoerd. De Engelschen waren bovendien nog versterkt door een hollandsch smaldeel van 27 schepen, terwijl Justinus van Nassau met een eskader van 35 schepen bij Duinkerken den hertog van Parma moest ingesloten houden, daar deze in last had om zich met zijne vloot bij Medina-Sidonia te voegen, die wederom het uitdrukkelijk bevel ontvangen had om niets zonder Parma aan te vangen. Niettegenstaande laatstgenoemde nu werkloos moest blijven liggen, kwam het toch op 7 Aug. 1588 tusschen de spaansche en engelsche vloten tot een beslissenden slag. Door middel van 8 branders die in volle vlam op de spaansche schepen aanzeilden, werd de geheele armada in wanorde gebracht, zoodat Medina-Sidonia zich genoodzaakt zag om benoorden Schotland den aftocht te beproeven. Daar de spaansche bevelhebbers echter met het vaarwater onbekend waren, vergingen door de stormen zoovele schepen dat er slechts 53 in Spanje terugkeerden.